Dimmen - kalmpjes aan doen; zich rustig houden; een toontje lager zingen. Vooral in de gebiedende wijs: effe dimmen! Informeel; aanvankelijk jeugdtaal, nu meer algemeen ingeburgerd.
Hoor je me, Sier, of heb je weed in je oren? Beetje dimmen, meester! Tuurlijk hoor ik je. Boudewijn Büch: Links, 1986
... en nou een beetje dimmen, hè? Helga Ruebsamen: Op Scheveningen, 1988
‘Rustig jij,’ zei hij, ‘effe dimmen ja?’ Vrij Nederland, 22-07-89
Ik ga naar ze toe, zeg dat ze moeten ophouden, dat ze moeten dimmen, ecetera-meer. de Volkskrant, 03-08-91
In deze kring wordt de koers voor zijn pr-beleid bepaald. Daar is beslist dat hij de komende weken ‘even zal dimmen’. Elsevier, 18-03-95
‘Ik ben blij dat de spelers zich niets hebben aangetrokken van de mensen om ons heen,’ zei Heerenveen-trainer Foppe de Haan na afloop. ‘De bussen waren bij wijze van spreken al besteld en de T- shirts al gedrukt. We moesten dus dimmen, dimmen, dimmen.’ NRC Handelsblad, 18-04-97
Marijnissen vind ik veel leuker. Die roept rustig naar de voorzitter van de Tweede Kamer: ‘Effe dimmen.’ Nieuwe Revu, 08-04-98