Bommoeder, -vrouw - acroniem van bewust ongehuwde moeder. Sinds begin jaren tachtig. → bov-vader.
In Nederland heeft de laatste jaren de zogenaamde ‘BOM-groep’ van zich doen spreken: Bewust Ongehuwde Moeders. Emma en Lodewijk Brunt: Het goede leven, 1981
B.O.M. Stukje geheimtaal om een trend aan te duiden die bij oudere conservatieve mensen is ingeslagen als een bom: het Bewust Ongehuwde Moederschap. Hans Ferrée: Het trendletter ABC, 1983
Vervolgens heb ik advertenties geplaatst in de trant van ‘bom in spe zoekt donor’. Opzij, oktober 1986
Tien jaar geleden traden de eerste BOM-vrouwen naar buiten. Maar de BOM-groepen die toen ontstonden, bestaan niet meer. En nog maar zelden laat een bewust ongehuwde moeder zich bom noemen. Elsevier, 03-12-87
Nou, ik heb geen zin een BOM-moeder te worden. Als ik zo een kind moet hebben, heb ik jou niet nodig. Theo Kars: Losbandig leven, 1988
Het predikaat Bom wordt tegenwoordig veel te snel opgeplakt, want het alleenstaand moederschap lijkt vaak toch een tweede keuze, voortkomend uit het ontbreken van (goede) mogelijkheden om samen met een partner kinderen te krijgen en/of op te voeden. Opzij, juli/augustus 1989
Veel alleenstaande vrouwen verlangen ondanks alles naar een liefdesrelatie - of ze gescheiden, weduwe, Bom of nooit getrouwd geweest zijn. Opzij, februari 1991