Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 06-06-2017

Afconcluderen

betekenis & definitie

Afconcluderen - tot een besluit komen; een zaak (onderhandeling, discussie, toespraak enz.) afsluiten met een conclusie. Vooral onder politici gebruikelijk. Deze term is wellicht ontstaan tijdens de Nederlandse kabinetsformatie van 1977.

De kabinetsformatie wordt verhaast opdat men zo snel mogelijk kan afconcluderen. Onze Taal, 1978, blz 69

Nou, mijne heren, dat hadden wij toch al afgeconcludeerd. De Standaard, 18-09-81

Bracht iemand een pijnpunt ter sprake dat al vroeger was behandeld, dan zei de Voorzitter of de Secretaris: ‘Nou, mijne heren, dit hadden wij toch al afgeconcludeerd?’ Het woord afconcluderen, zegt mijn vriend uit het Noorden, is de jongste topper. Nederlands van Nu, maart/april 1982

En in de politiek kreeg - om nog één modewoord te noemen - het al vermelde ‘inkomensplaatje’ gezelschap van het werkwoord ‘afconcluderen’, dat de schoonheidsprijs beslist niet verdiende en eigenlijk niets meer betekende dan een discussie of een onderhandeling afsluiten zonder iets dat op een conclusie leek - maar desondanks was afconcluderen (toch nog maar een modetermpje) ‘niet weg te branden’. J.G.A. Thijs: Taal ter sprake, 1984

Vooral als politicus kom ik bijna dagelijks in de verleiding zaken ‘af te concluderen’ met een slotopmerking waar de goegemeente het maar mee moet doen. Opzij, maart 1987

Geen enkel onderwerp wordt ‘afgeconcludeerd’. Elsevier, 11-06-94

In de rapportage moet daarom royaal ruimte zijn voor afvallige opinies. Dat is geloofwaardig en beter voor het debat dan pacificatie. Het IRT-debat, zo is achteraf vast te stellen, is feitelijk in de boezem van de commissie gevoerd, niet in de openbaarheid van het parlement. Dat mocht ‘afconcluderen’ en onder aanvoering van de fractiespecialist verdwalen in een woud van ondergeschikte kwesties. Elsevier, 18-05-96

< >