Duits : Rotschenkel
Engels : Redshank
Frans : Chevalier gambette
Fries : Tjirk
Betekenis wetenschappelijke naam:
onbekend.
Totano was een Venetiaanse vogelnaam die waarschijnlijk is samengesteld uit de klank van de vogelroep.
Tureluur is een combinatie van de klanknabootsing van de roep “tu-uu-uu” en van het oude Franse woord turlure, dat is refrein of herhaald (eentonig) deuntje. Wij kennen zelfs de uitdrukking ‘je wordt er tureluurs van’ (geprikkeld).
In talrijke varianten is het fluitend geluid van de vogel aangeduid. Bij sommige van deze namen staat het element ‘tuut’ op de voorgrond, waarmee o.i. zowel het geluid als de lange puntige snavel wordt aangeduid.
Zo lijkt het erop of een verstrengeling van geluid en snavelvorm is ontstaan in sommige van de namen Turelure (Ach), Tureluut (ZBW), Tuder (Gr), Tuter (Eem, Gr) – dat dezelfde betekenis heeft als Fluiter (Eem) - Tutering (Ste), Tuterink (Elb, KvO), Tuutling (Gr), Tuutring (Gr), Tuutjeder (Old), Tuut (Gr, NH), Tjieuwt (Sch), Tjoewt (Sch), Tsjuet (Ter), Tuuk (NH) en Duuk (NH).
Van Duuk zijn de bijnamen Daak (Zl), Daekje (Goe, Sco, Zl) en Dake (Goe), dat zoveel als ‘ouwe stumper’ moet betekenen.
Piltjuter (ONB) en Reagntuter(t) zijn de Peel- en de Regenfluiter. Zoals voor meer grote steltlopersoorten geldt, geloofde men dat hun roep een aankondiging is voor een regenbui. Tuul (Ree), Tuil (NH), Tjul (Wat) en Tijler (ZH) betekenen ‘grappenma- ker’ (vgl. Tijl Uylenspiegel) of ‘vrolijkerd’, evenals Blie (Eem) (= blij). Hij is Kluun (Gr) genoemd naar zijn heldere roep die op een belgeluid lijkt.
Door zijn zang in het voorjaar kreeg de Tureluur de namen Lieveken (ZVl) en Liewiet (ZVl), die men ook in België kent. Hier zijn klank en koosnaam samengevoegd. Het vrouwtje kreeg plaatselijk de koosnaam Ennegien (KvO).
De Friese naam, ook als Tsjirk (Fr) bekend, is een vervorming van tjirg, dat ‘herriemaker’ betekent (vgl. tieren). Het was ook een scheldnaam voor een slonzig vrouwtje. Soortgelijke namen voor de vogel zijn Tjerk (Fr, Gr, Tex), tevens een voornaam, Tjaark (Gr), Tjat (Tex) en Tjatting (Wie).
Hij is Steenpikker (Lb) genoemd toen men hem zag fourageren langs de Maasoever. Tuimelaar wijst op z’n vlucht tijdens de voorjaarsbalts.
Wat z’n uiterlijk betreft hebben de vrij lange rode poten tot de volgende streeknamen geleid: Roobien (Ste), Roodbeentje (Vla), Roodpootruiter (Lb), Roodpotige Ruiter (Lb), Stuntel - als op stelen lopend - Stentler (Wat, Zaa) en Stennel (Old). De zojuist vermelde benaming Ruiter is hier van latere datum dan de toen reeds gevestigde naam Tureluur.
In de vlucht is z’n witte stuit goed zichtbaar en draagt hij de naam Witstaart (Kem). Kliefje (ZBW) en Klieve (ZBW) duiden misschien op de witte rugwig, die een ‘kloof’ in het verenkleed vormt.
In enkele plaatsen is de Tureluur Wulpe (Ach) genoemd.
Sommige tureluurs zijn van broedgebieden op Ijsland afkomstig. Deze vogels worden veelal aangemerkt als ondersoort, te weten de IJslandse Tureluur - T.t. robusta.
De roep van de vogel is populair geworden bij de leden van de Nederlandse jeugbond voor Natuurstudie, die op excursie bij wijze van herkenningssignaal de drietonige roep van de Tureluur nabootsen.