Duits : Schneeammer
Engels : Snow Bunting
Frans : Bruant des neiges
Fries : Sniefink
Betekenis wetenschappelijke naam:
vogel met misleidende achterteennagel en in de sneeuw voorkomend (misleidend: omdat de ‘spoor’ van de Sneeuwgors, in tegenstelling tot rechte nagel van de IJsgors, gekromd is).
Deze gors, die zijn broedgebied heeft in het hoge noorden van Amerika en Europa, trekt ‘s winters via onze kusten merendeels naar gematigder streken. Daarnaast overwinteren heel wat sneeuwgorzen in Nederland. De witte buik en onderkant van de vleugels geven, als de vogels in zwermen neerdalen, de indruk van omlaag dwarrelende sneeuwvlokken.
Evenals de vijf bovenvermelde namen houdt ook een aantal volksnamen misschien verband met dit beeld van vallende sneeuw of anders de sneeuw in de broedgebieden en het overwegend witte uiterlijk van deze vogel. Wij noteerden Sneeuwvogel, Sniefûgel (Fr), Séputter (Fr), Snieputter (Fr), Iisfink (Fr) en Sneeuw- kneuter (Vla). De naam Sneeuwvink kan enige verwarring opleveren met de in Zuid- en in Midden-Europa voorkomende vinkensoort met dezelfde naam. Het element ‘kletter’ in het Groningse Ieskletter is misschien klanknabootsend gevormd en duidt dan op een snelle opeenvolging van korte heldere geluidjes.
Vanwege het feit dat hij in onze kustgebieden dikwijls wordt waargenomen getuigen de volksnamen Duinputter, Zeevink, Zeeputter, Strandputter, Strânputter (Fr) en Strânfink (Fr).
In een aantal namen wordt de Sneeuwgors als putter, kneu of vink aangeduid. Dit laat zich verklaren door uiterlijke overeenkomsten met vinkachtigen en niet in de laatste plaats omdat hij net als vinken een muzikaal liedje weet mee te fluiten.
De namen Dubbele Kneu, Noordse Kanarie en Noordse Vink stammen uit de tijd dat vinken, gorzen en andere kleinere vogelsoorten met slagnet en lijmstok werden gevangen.