D.w.z. alle maat te buiten gaan, alle perken overschrijden, de spuigaten uitloopen; vgl. het fri.: it giet oer de hege skoen, 'tis buitensporig; hy giet der oan 'e hoasbannen (kousebanden) ta troch, hij leeft verkwistend; dat giet oer 'e klompen hinne, dat loopt de spuigaten uit.
Eig. gezegd van een watervloed, die reikt tot over de hooge schoenen. Vgl. Rechtbanck tegen de Ydele, Korzelighe ende Wispeltuyrige Vrouwen (anno 1670), voorwoord, bl. 5: Nochtans sal ick so verre over de schoen niet loopen, ofte ick sal soecken drooghsvoets weder daer uyt te raecken; Harreb. II, 254 a: Het loopt over de hooge schoenen heen. Syn. Het gaat of loopt er overheen.