D.w.z. eigenmachtig, op eigen gezag; ook naar eigen welbehagen, voor zich in het bijzonder.
Sedert de Middeleeuwen komt deze uitdr. voor; zie Exc Cron. 166 d: Doe trac vrou Jacoba wt Henegou in Engelant op hair selfs hant; Sartorius I, 6, 82: Nostro Marte, op ons selfs handt; sonder yemant te moeyen. De hand is hier genomen als zinnebeeld van macht of gezag; vgl. het lat. manus en onze uitdr. iemand in zijne hand hebben (mnl. in hand hebben). In het hd. zegt men: auf eigene Hand (oder Faust); eng. forone's own hand; in Kl. Brab. op eigerhand; Land van Waas: op eigen hand; Antw. Idiot 529: opzijn eigen hand; Teirl. 213; op mijnen eigenem brevee (brevet); bij Anna Bijns, Refr. 158: op haerdumen, naar eigen willekeur, op hun eigen houtje; nog in Westvl. opzijnen eigenen duim (De Bo, 277.Eene andere verklaring geven Grimm IV 354 en het Ndl. Wdb. V, 1830; XI, 295; fri. op syn eigen hantsje.