D.w.z. iemands zwakke zijde, zijn gevoelige plek aanraken, daar waar hij niet veel verdragen kan, waar hij gemakkelijk te treffen is.
Vgl. C. Wildsch. III, 100: Ik heb, kort gezegd, haar van haare zwakke zijde aangegrepen; Staring, de Hoofdige Boer vs. 55: Zijn aanspraak had de luidjes bij hun zwak gevat; Harreb. II, 515 a; Het Volk. 23 Oct. 1913 p. 7 k. 3: Zoo'n man als Kleerekoper likt de arbeiders, steekt ze omhoog, tast ze in d'r zwak, weet ze te lijmen. Te Gent zegt men hiervoor: aan iemands slappe koorde trekken (Schuermans 617 a); in het Land van Aalst: iemand langs zijn zwakken kant pakken. Vgl. ‘Achilleshiel (-pees)’; fr. prendre quelqu'un par son faible ou trouver le défaut de la cuirasse; hd. jem bei der schwachen Seite angreifen; eng. to attack (or to hit) a p. on his weakplace (or side); fri. immen op 'e swakke side oankomme. Vgl. ook het mnl. enen op sijn bloote betrapen; Vondel, Virg. II, 18: Ghij alleen kent zijn luimen en weet hem op zijn weeckste te nemen.