of in zijn knollen (o.a. in Boefje, 11; 196; 218; Landt. 246), d.w.z. hij heeft het recht naar zijn zin, is in zijn schik; oorspr. zeker van een haas gezegd, die zich te goed kan doen aan het lof van knollen, die in zijn ‘knolleland’ zit.
De uitdr. is aangetroffen in de 17de eeuw in de Ten Vermakelikheden des Houwelyks, anno 1678, bl. 138: Ni emant vergeet u toe te wenschen dat gy toekomende jaar een dochter by uw zoon, of een zoon by uw dochter moogt hebben, meynende dat het spul dan volmaakt, en gy geweldig in uw knoltuyn zijn zoudt; z i e ook Gew. Weeuw. III, 69; Harreb. I, 421; Nkr. I, 23 Jun i p. 2; III, 13 Juni p. 2; VI, 24 Febr. p. 2; 21 Dec. p. 2. In de Br. v. Abr. Bl. I, 44; 64; 128; C.
Wildsch. II, 155; III, 25; VI, 97, enz. komt voor in zijn tuin zijn. Te vergelijken zijn uitdrukkingen als: hij is nu recht op syn koeweyde (Campen, 122; Coornhert, Van den thien Maeghden, fol. 471); Sart. II, 6, 33: hier is hy in gras-duynen; hier is hy in zyn schick, in syn koewey, oorspr. natuurlijk van eene koe gezegd; in zijn veld zijn (Tuinman I, 241); op de deunezijn (Twente); in zijn hof zijn (Harreb. I, 313); op zijn dreef zijn (zie aldaar); op zijn oude doft (= roeibank) zijn; hij is in zijn bouw, fri.: hy is yn syn bou (bouwland) of yn syn kouwefinnen (veeweiden); uitzijn loef (eig. dol van een roeiriem) zijn, niet in zijn schik zijn (Schuerm. Bijv. 188); hij is in zijn klavergers (De Bo, 527; Schuerm. 247 b); in zijn weêre zijn (De Bo, 1375); op z'n kantoor zijn (Onze Volkstaal I, 37; Sart. I, 7, 57 en vgl. C. Wildschut I, 47: op zijn comptoir zijn) en het Zaansche op zijn raap zijn, in zijn polder zijn en weer op de klaver zijn (Boekenoogen, 804 en 441), hersteld zijn na eene ziekte; op zijn akkertje zijn ( in Jord. 307); in zijn folion zijn (S. en S. 31); vgl. het eng. to be or live in dover, in gelukkige omstandigheden verkeeren, in weelde leven. In het Latijn zeide men in arena sua esse (vgl. o.a.
Sart. III, 7, 40).