D.w.z. hij is een welgesteld man; hij heeft genoeg verdiend, om nu rustig en onbezorgd te kunnen leven; hd. er hat sein Schäfchen im Trocknen.
De uitdrukkingkomt in de 16de eeuw voor bij De Pauw, Mnl. Ged. en Fragm. II, 353 (anno 1510): Al heeft menich sijn scapen op trooghe ende mine int water staen toten knien; Campen, 120: hy heft syn schapen opt droege gebracht, Tijdschr. XXI, 108: U dunckt ghi hebt nu u scapen opt droge; Sart. 1,1,82: sijn schapen op droogh hebben, waar de opmerking gemaakt wordt, dat wij, met het oog op het lat. in portu navigare, beter zouden zeggen: ‘sijn scheepen op droog hebben’, welke verandering evenwel door de plaatsen uit Campen en De Pauw onnoodig wordt gemaakt. Zie verder Huygens 1,120; Winschooten, 8 en 50; Kluchtspel II, 244; Adag. 33: hy heeft sijn schaepkens in t droog; Van Effen, Spect VIII, 157; W. Leevend I, 209; Sewel, 694; Harreb.
I, 156 b; Ndl. Wdb. XIV, 144; Afrik. sy skapies op die droë hê; Waasch Idiot 567 a; Antw. Idiot 2009; Eckart, 449; Reuter, 22; Goedthals, 63: Tvuelen binnen stal hebben, de gage reconfort; Broeckaert, 30: tSchaepken es emmers binnen der koye? enz. In Zuid-Nederland kent men eveneens zijne schaapjes in t drooge hebben (De Bo, 637 b) naast het schaap is in huis, het schaap is binnen; zijn voetjes op t droog hebben (Antw. Idiot. 2138); zijn musschen liggen onder de pannen (Waasch Idiot. 449); synon. van de beuterbachten den lijs hebben, de koorde bachten den knoop hebben (Schuerm. 277 b), zijne handen aan den dokter getoond hebben (niet meer behoeven te werken) en wordt in t drooge zijn gebruikt voor binnen zijn, onder dakzijn (De Bo, 272 a; 1150 b) en in 'tdroogsteken voor verbergen, wegstoppen (zie Volkskunde XIII, 166).
Volgens Joos, 77 zegt men ook: wij zijn met onze koei van t ijs, dat herinnert aan onze uitdr. zijne koetjes op 'tdroge hebben (Halma, 363; C. Wildsch. IV, 237; V. Janus, 244; Nkr. IV, 22 Mei p. 2; Het Volk, 3 Jan. 1914, p. 9 k. 4), waar op 'tdroge niets anders wil zeggen dan in veiligheid; de Vlamingen hebben wellicht bij ‘in 't droog’ gedacht aan hetzelfde wat wij bedoelen met ‘onderdak, binnen zijn’. De uitdr. kan ontleend zijn aan de gewoonte om schapen, die men liet grazen op gorzen, schorren en kwelders, bij hoogen vloed tijdig naar hooger gelegen of door dijken beschermde gronden in veiligheid te brengen, gelijk men de koeien ook doet, die op de uiterwaarden grazen, bij hooge rivierstanden.
Wie zoo gedaan had, kon den dag van morgen, de toekomst onbezorgd tegemoet gaan. In het Nederduitsch is de uitdrukking ook zeer gewoon; zie Taalgids V, 189: he het sine Schapken in t Dröge; he het tse in t Dröge brogt= in veiligheid gebracht; Eckart, 449.