D.w.z. ergens ter wereld gebracht en opgevoed zijn; ergens jong geweest zijn (V.d.
Water, 91; Molema, 530); eng. to be bom and bred (Prick, 1) Murray, II, 671 a; Prick, 30, waareene plaats uit 1542 aangewezen is. 30). Getogen is het verl. deelw. van tien, trekken, in den zin van groot-brengen, opvoeden; vgl. het 17de-eeuwsche optrekken en het hd. erziehen. In Zuid-Nederland ievers gewonnen en geboren zijn (Antw. Idiot. 490; Joos, 52; Rutten, 74 a), dat ook bij ons bekend was, blijkens Halma, 185: Ergens gewonnen en geboren zijn, être né et engendé quelque part, zie Ndl. Wdb. IV, 2103; fri. hyis derberne en tein; Eckart, 265: getogen un geboren bremer Kind.