D.i. bij de menigte, bij de mu/t (Winschooten, 2171)), bij de mud (Sewel, 502; Halma, 362), [i]bij de tulf\ bij de vult, met den buts (Antw.
Idiot.[/i] 515), bij de zwikzwak (De Vries, 107); eig. bij het net ‘daar vleet een net is, dat in see drijft om haaring te vangen’ (Winschooten, 337). Vgl. mnl. vlete, al de netten van een haringschuit; Kil.: Vlete, retepiscatorium; Huygens, Korenbl. I, 145: Men telt hem stuyvers toe met vuysten vol om d' ooren En stooters metten vleet. Halma, 733: Vleet, een net dat in zee drijft om haring te vangen; hoop, eene meenigte te samen; Sewel, 987: De geheele vleet, de gansche hoop of opstal; bij de vleet, at random, by the heap; Langendijk I, 450; V. Janus II, 240: Vervolgens maakte ik Amptenaars meer dan er nodig waren, Hofmeesters, Kamerbewaarders, voornamelijk Secretarissen en Clerken, bij de vleet; Harreb. II, 390; Uitéén pen, 154; Nest, 56: Men kon naaisters krijgen bij de vleet; Nkr. III, 4 Juli p. 2: Lintjes kan je bij mij koopen, 'k heb z' in soorten, bij de vleet; Loquela, 561. Vgl. verder het fri. fleet, menigte; jild by de fleet, geld in overvloed; syn. by 't skepnetsjefol. Zie ‘Bij den roes’.