Lexicon Nederlandse auteurs

Josien Moerman (1984)

Gepubliceerd op 11-05-2021

Timmermans, felix

betekenis & definitie

(1886- 1947) VI. schrijver en schilder. Kort na zijn debuut met de dichtbundel Door de dagen 1907 (onder het pseud.

Polleke de Mher) geraakte T. in een geestelijke crisis, waarvan de bundel Schemeringen van de dood 1910 de weerslag was. Hij werd zwaar ziek en bracht na zijn herstel een loflied op het leven uit met Pallieter 1916, een meesterwerk dat zijn naam voorgoed vestigde.Zijn vele latere werk typeert als geen ander het typisch eigene van het Vlaamse buitenleven: joviaal, goedlachs en gevoeligreligieus. Zijn kleurrijke,

dialectische taalgebruik versterkt dit alles nog eens. Tot zijn uitgebreide, veelzijdige oeuvre behoren de romans Het Kindeken Jezus in Vlaanderen 1917, De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaard 1923, De harp van Sint-Franciscus 1932, Boerenpsalm 1935, De familie Hernat 1941 en de verhalen De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa begijntjen 1918 (bekroond), De vier Heemskinderen 1922, Het keerseken in den lanteern 1924, Ik zag Cecilia komen 1938 en Minneke Poes 1943. Voorts schreef T. toneelwerken, essays en geromantiseerde biografieën, o.a. van Brueghel en Franciscus van Assisi. Uit mijn rommelkas 1922 en Een lepel herinneringen 1943 bevatten herinneringen. Vlak voor zijn dood verscheen nog een bundel met gevoelige lyriek. Adagio 1947.

< >