(1898-1936) Ned. dichter en schrijver, was medewerker van 'Het Getij', 'de Vrije Bladen' en 'Forum'. Reisde als scheepsarts over de gehele wereld en werd sterk aangetrokken door niet-westerse culturen (vooral die van China).
S.'s poëzie is sterk autobiografisch en heeft een romantische inslag; zij geeft uiting aan zijn weerzin tegen de voosheid van het leven, gekoppeld aan een intens verlangen naar het grootse, voor hem belichaamd in de verre culturen. De zee klinkt in veel van zijn poëzie door. Zijn romans zijn een vermenging van droom en werkelijkheid. Dichtbundels: Archipel 1923, Clair-obscur 1927, Oost-Azië 1928 (onder pseud. John Ravenswood), Eldorado 1928, Saturnus 1930, Soleares 1933, Een eerlijk zeemansgraf 1936. Verhalen: Het lente-eiland en Schuim en asch (beide 1930). Romans: Het verboden rijk 1932, Het leven op aarde 1934, De opstand van Guadalajara 1937. Jan Pietersz. Coen 1931 is zijn enige toneelstuk. Postuum is uitgegeven: Verzamelde werken 1941-'54 (7 dln.). Brieven 1955, Dagboek 1957, Critisch proza 1958, Alleen in mijn gedichten kan ik wonen 1978 (bloemlezing). Reisbeschrijving 1981.