(1899-1940) Ned. dichter. Studeerde rechten, was advocaat te Utrecht.
M. was medewerker van 'De Vrije Bladen' en 'Forum', hij debuteerde als dichter in 1918 in het tijdschrift 'Stroomingen'. Hij stond eerst onder invloed van het Duitse expressionisme, kwam daarna tot de dynamische dichtstijl die bekend staat als vitalisme. Deze schonk de Nederlandse poëzie grote vernieuwende impulsen en maakte M. tot een der belangrijkste dichters tussen de beide wereldoorlogen. Hij nam hiervan in 1933 afstand omdat het in zijn ogen als levensfilosofie had gefaald. Zijn nieuwe levensbeschouwing bestond uit een synthese tussen het vreugdig heidendom van de oudheid en de genade van het christendom der latere eeuwen. Hij vluchtte in juni 1940 naar Engeland en kwam daarbij om het leven, doordat het schip door Duitsers getorpedeerd werd. Bundels: Verzen 1923, Penthesileia 1925, Paradise regained 1927, Witte vrouwen 1930, Voorpost 1931, Porta nigra 1934, Tempel en kruis 1940. Naast poëzie schreef M. de roman De dood van Angèle Degroux 1933, essays en samen met S. Vestdijk de roman in brieven Heden ik, morgen gij 1936. Hij was ook een kundig vertaler.