NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Zaunschlifer, otto

betekenis & definitie

ZAUNSCHLIFER (Otto), zooals hij zelf schrijft, en niet Zaunschliffer, Zaunschliefer ofZaunschlipfer, ook wel Otto Regulus, geb. ± 1594 te Braunfels in Solms, gest. 3 Oct. 1678 te Groningen. Zijn grootvader heette Bernard,zijn vader was Martinus, grafelijk raad en secretaris van Solms. Otto ontving een zorgvuldige opvoeding. Na eerst het paedagogium te Marburg en, sedert 1 Mei 1609, dat te Herborn te hebben bezocht, liet hij zich in 1611 in die stad als student aan de hoogeschool inschrijven, zich daardoor vooral onder de leiding van Johannes Piscator stellend. Daarna bezocht hij de academie te Heidelberg, naar het schijnt voor het, door graaf Albrecht van Solms beheerde stipendium Solmense. 28 Dec. 1612 ingeschreven, werd hij 8 Juli 1613 baccalaureus artium, en 2 Febr. 1616 magister artium. In Sept. 1617 werd hij regens secundarius van het Collegium Casimirianum. Tot 1 Jan. 1620 heeft hij dat ambt waargenomen; toen volgde hij het beroep op, dat de paltzische kerkelijke senaat op hem had uitgebracht met 't oog op vervulling van het diakonaat (waarmee vermoedelijk een hulppredikerschap zal zijn bedoeld) van de hollandsche Kerk te Frankenthal. De kennis van het Hollandsch, die hij daarvoor noodig had, zou hij zich volgens een enkel bericht hebben eigen gemaakt te Leiden, waar hij ook eenigen tijd zou hebben gestudeerd. De tijdsruimte daarvoor ontbreekt niet; 't zou dan geweest zijn tusschen Febr. 1616 en Sept. 1617, maar het ontbreken van zijn naam in het leidsche album academicum maakt het toch niet zeer waarschijnlijk. Daar te Frankenthal heeft hij veel te kampen gehad met geldgebrek, omdat de verwarde tijdsomstandigheden van de laatste periode van den 30-jarigen oorlog de uitbetaling van zijn traktement zeer ongeregeld maakte. Geen geringen steun kreeg hij toen echter van de kerken te Keulen en in Holland. In 1630 ging hij uit Frankenthal - het krijgsgevaar liet zelfs niet toe dat hij afscheid preekte - naar Amersfoort. Van daar uit steunde hij de belangen der paltzische kerken en vooral ook van de universiteit te Herborn, evenals zijn zwagers Joh. Kleuck (uit Dillenburg afkomstig, ingeschreven te Herborn in 1593) te Amsterdam, en Hendrik Hamerus (geboortig uit Hanau, ingeschreven te Herborn aan het paedagogium 8 Nov. 1610, waarheen hij gekomen was ‘ex schola Solitariensi’, aan de universiteit 7 Oct. 1613, 1621 - f 1653 predikant te 's Gravendeel). 1643 vraagt hij in de particuliere Synode van Zuid-Holland hulp voor zijn vroegere alma Mater. 1648 collecteert hij in de zuidhollandsche kerken ruim 1000 gld. voorde kerken van Frankenthal, voor welke hij ook in 1650 en 1652 werkzaam is geweest. 1650 bevorderde hij het belang der weduwe van wijlen Martinus Sassenius (predikant te Puttershoek van 1623 tot zijn dood in 1635), die hulp verlangde voor haar dochter, die in Brabant in een klooster tegen haar wil - wat intusschen later niet waar bleek - werd vastgehouden. (Zie: Acta der Zuid- Holl Syn. ('s Grav. 1908 v.v.)I,32; II, 414; 111,94, 155, 198, 222, 274, 319, 322, 365, 379, 405). Tevens maakte hij zich verdienstelijk door de opvoeding van zijn wees geworden petekind: Otto Philipp Zaunschlifer (geb. 5 Mrt. 1653, ingeschreven te Herborn 4 Mei 1670, later professor in de rechten te Marburg) te verzorgen. Na in 1635 een tijdlang legerpredikant te zijn geweest, werd hij 10 Dec. 1645 beroepen naar Groningen, waarheen hij in April 1646 ging en waar hij tot zijn dood heeft gestaan.

Van hem verscheen Afscheyd-Predicatie Gedaen totAmersfoortop Paesch-Maendagh den 30 Meert 1646. Zijn album amicorum, merkwaardig door de vele handteekeningen van duitsche voorname mannen, zie Catalogus Fred.

Mulleren Co. Mss. veiling-Lütge no. 1674.

Cuno noemt twee broeders van hem: Ph i l i pp, i ngeschreven te Herborn 10 Oct. 1622, gestorven als Kammerrath van graaf Frederik Casimir van Hanau; en Mag. Johan Elbert, later predikant te Braunfels, wat vermoedelijk wel Johannes Bernardus zal moeten zijn (ingeschreven te Herborn in 1617). Otto's vrouw, met wie hij 10 Oct. 1623 huwde, was Johanna Keuchen ofKeuchgen, een dochter van den vroegeren kanselarij-directeur te Hanau. In 1628 hadden ze een kind. Waarschijnlijk is dat Otto Zaunschlifer de jongere geweest, die in 1643

aan de utrechtsche universiteit en 14 Sept. 1646 te Groningen als student werd ingeschreven, en in 1649 predikant werd bij de hollandsche Kerk van zijn geboorteplaats Frankenthal; vermoedelijk tot 1688 of 1689, toen, ten gevolge der verovering van die stad door de Franschen, de meeste inwoners wegtrokken. Tweemaal is deze Otto de jongere gehuwd geweest. Eerst met Sara d'Esterré, uit welk huwelijk in 1655 een kind werd geboren. Later met Katharina Rip,die hem verscheiden kinderen schonk. Andere zonen van Otto den oudere zijn geweest: Fredericus, die 28 Apr. 1660 als student in de rechten te Leiden werd ingeschreven, 22jaaroud; Johannes Albertus, geb. in 1636 te Amersfoort, gest. 1678 te Oostzaan, waar hij sinds 1672 predikant is geweest, na eerst, vanaf 1658, te Rijnberk dat ambt te hebben bekleed, waarvoor hij zich - vooral ook door studie van Semitische talen - heeft voorbereid aan de school te Dillenburg, het paedagogium te Herborn (1651-1653), de universiteiten van die stad (ingeschreven 1653), en van Heidelberg (ingeschreven 20 Jan. 1656; reeds 23 Nov. 1655 als theologisch student), Straatsburg, Bazel en Genève (ingeschreven 29. Sept. 1656; hij was toen reeds candidaat). Zijn album amicorum (zie Catalog. Fred. Muller &

Co. Mss. veiling-Lütge no. 1684) is nog belangrijker dan dat van zijn vader. Onder meer bevat het de namen der acht hongaarsche predikanten, die Michiel Adrz. de Ruyter in 1676 gered heeft van de galeien; van Louis de Geer, den bekenden koopman; van Anna Maria a Schuurman en van Menasseh ben Israel, een der beroemdste 17e-eeuwsche rabbijnen. Zonen van dezen Johannes Albertus waren:

1o. waarschijnlijk althans, Otho Zaunslifer Rijnberga-Batavus, die 20 Febr. 1687 als alumnus van het Statencollege werd ingeschreven te Leiden, toen 17jaar was en later als predikant te Heusden, Overschie (1694-1703) en Arnhem (1703

tot zijn dood in 1736) heeft gestaan; en 2o Petrus, die volgt.

Zie: Cuno, Pfalz. Memorabile XIV (Westheim 1886) 55, 56; Chr. Sepp, Uit het predikantenleven van vroegeren t/jd(Leiden 1890) 87,88,149; J.G. Frederiks, Nederlanders, studenten te Herborn 168;Zedler und Sommer, Matrikel der UniversitatHerbom (Wiesbaden 1908) passim; KerkhistorischArchief 1859, 452.

van Schelven

< >