NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Wtenbogaert, johannes

betekenis & definitie

WTENBOGAERT (Johannes), werd 11 Febr. 1557 te Utrecht geboren, overl. 4 Sept. 1644. Hij was de jongste zoon van Augustinus Wtenbogaert, schoolmeester en voorzanger in de Pieterskerk, enHelwich (Helena)Hamel uit Heusden.

Zijne ouders behoorden tot aanzienlijke families, maar waren ongefortuneerd. In zijn elfde jaarging hij naarde Hieronymusschool en studeerde daarna in de rechten. Ook was hij werkzaam bij een notaris. Hij volgde de prediking van Huibert Duifhuis en las naast den bijbel de werken van Erasmus, Luther, Bullinger en Melanchton, ofschoon in naam nog roomsch. Onder den invloed van Anastasius Veluanus' Der Leken Wegwhyser brak hij met de kerk. Zijn neef Peter Wtenbogaert, pastoor te Schoonhoven, had trouwens in 1566 reeds de reformatie ingevoerd.

Hij werd eerst secretaris van graaf Jan van Nassau in Arnhem (1578), maar keerde naar Utrecht terug om predikant te worden. In de Minderbroederskerk werd hij voorlezer en gaf onderwijs in den Catechismus. Voor rekening van de stad ging hij in 1580 naar Genève om theologie te studeeren. Daar volgde hij vooral Beza en werd diens secretaris. Hij ontmoette er Arminius en werd gelijk deze een aanhanger van de filosofie van Ramus. Hij verwierp toen reeds Beza's leer van de absolute predestinatie en dacht evenals zijn vriend, de predikant en lector Ch.

Perrot, verdraagzaam over dogmatische geschillen. In 1584 keerde hij naar Utrecht terug en werd predikant terwijl de gemeente verdeeld was door het verzet van de Consistorialen (calvinisten) tegen de aanhangers van den vrijzinnigen Duifhuis. Nadat Leycester in 1586 de calvinisten begunstigd had, werd in 1590 door de magistraat besloten alle predikanten af te zetten en nieuwe te benoemen om den vrede te herstellen. Wtenbogaert, ambteloos nu, werd beroepen te Delft, Leeuwarden, Middelburg en Kampen, maar nam in 1591 het beroep aan naarden Haag, gesteund door Maurits en Oldenbarneveldt. Hij werd de leermeester van Frederik Hendrik en de vriend van Louise de Coligny. Ook werd hem opgedragen in de Hofkapel in het fransch te prediken voor de Walen.

In 1599 en 1600 deed hij bij Maurits dienst als veldprediker. In 1601 werd hij voorgoed hof- en veldprediker, schoon Maurits hem toestond na de veldtochten weder als gewoon predikant op te treden. Zijn bevoorrechte positie bezorgde hem veel afgunst. De ernst, waarmede hij het lichtzinnige leven der edellieden bestreed en ook Maurits op zijne fouten wees, werd mede oorzaak van een langzame verwijdering. Hij werd de steun en de raadgever van Oldenbarneveldt in diens kerkelijke politiek. Zoo kwam de kerkorde van 1591 tot stand, die door den tegenstand der orthodoxe kerkelijken nooit is ingevoerd. Zij bepaalde veeleer het punt van geschil tusschen de kerkelijken en de politieken. De eersten zagen van nu af in Wtenbogaert hun vijand, belasterden hem als verrader van de Kerk en als ketter. Hij werd weldra het hoofd der godsdienstige partij, die in de dogmatische geschillen verdraagzaamheid en eenheid door vrijheid wilde. Hij gaf in alles raad, in veel den doorslag. Geestverwant van Arminius, bevorderde hij diens benoeming in Leiden.

Ofschoon steeds beslister tegenstander der calvinistische praedestinatieleer, dreef hij geenszins de arminiaansche theologie in zijne prediking, maar ijverde voor een bijbelsch Christendom, voor een verdraagzamen en vrijen geest in de gemeente en voor het recht der Overheid tot opperbestuur der Staatskerk. Hij legde den strijd bij tusschen Arminius en Plancius te Amsterdam (1591). Hij wist Herman Herberts te Gouda te beschermen tegen ketterjagerij (1593), wat hem bij Cornelis Wiggerts niet, maar bij Taco Sybrants weder wel gelukte. Zijn anticonfessionalisme kwam steeds duidelijker uit. De heftigheid, waarmede Arminius bestreden en zijn geestverwanten in de Kerk bemoeilijkt werden, dwong na diens dood tot aaneensluiting. Daartoe werd onder leiding van Wtenbogaert, blijkbaar onder goedkeuring van Oldenbarneveldt, door 44 predikanten, waarschijnlijk te 's Gravenhage, 14 Jan. 1610 de Remonstrantie opgemaakt.

Het stuk is door Wtenbogaert gesteld en behelsde in de bekende vijf artikelen een gemeenschappelijke verklaring van hun geloof in zake de praedestinatie en wat er mede samenhing, als protest tegen laster. Voorts een beroep op de overheid als onpartijdige autoriteit om vrijheid en bescherming, en een verzoek om een vrije Synode tot revisie der belijdenisschriften, in afwachting waarvan de eenheid bewaard en scheuring voorkomen mocht worden. Het stuk is, ongetwijfeld op raad en onder invloed van Oldenbarneveldt aangevuld en hier en daar omgewerkt, waardoor de politieke vraag, betreffende het recht der Overheid om revisie voor te schrijven, meer naar voren kwam. Vooral ook hierdoor kreeg de indiening een sterke politieke kleur, en werd het stuk nog meer als staatkundig en kerkelijk politiek dan als godsdienstig manifest beschouwd. Het werd het vaandel eener partij, dat, tegen de bedoeling, de partijschap verscherpte. Ongeveer tegelijk verscheen Wtenbogaert's Tractaet van 't Ambt ende Authoriteyt eener Hooghe Christelycke Overheydt in Kerkelicke Saecken, de wetenschappelijke uiteenzetting zijner beginselen.

In 1611 nam Wtenbogaert deel aan de haagsche conferentie, in 1613 aan de delftsche. Het streven van de Staten van Holland en van de rekkelijken in de Kerk, onder leiding van Oldenbarneveldt en Wtenbogaert, was eendracht en verzoening trots theologische verschillen. Onder hunnen invloed ontwierp in 1614 Hugo de Groot de resolutie tot vrede der kerken, door Wtenbogaert nader verdedigd in zijn Verdedigingh enz., eveneens een studieboek. Toch wies de onverdraagzaamheid met den dag. In al wat hij schreef zag men een partijdaad. Hij heeft geweigerd te Leiden Arminius op te volgen. maar bewerkte de benoeming van Vorstius, dien men voor nog grooter ketter hield.

Ook dit verwijderde hem van Maurits. Tal van strijdschriften verschenen van hem in dezejaren, waaronder van blijvende waarde. De calvinisten scheidden zich af, in den Haag onder leiding van Rosaeus, die alles aan Wtenbogaert te danken had. Wtenbogaert wilde zijn ambt nederleggen

ter wille van den vrede, maar Oldenbarneveldt liet hem niet los. Intusschen keerde zich Maurits openlijk tegen beiden. De loop der politieke gebeurtenissen is voor het remonstrantisme noodlottig geworden. De staatsgreep van Maurits in 1618 gaf den doorslag. Oldenbarneveldt werd gevangen genomen, Wtenbogaert vluchtte eerst naar Rotterdam, dan naar Antwerpen. 24 Mei 1619 werd hij verbannen onder verbeurdverklaring zijner goederen. De Synode werd intusschen te Dordrecht gehouden, maar zij was nu de calvinistische partijrechtbank, waartegen de remonstranten zich zoolang zij konden verzet hadden.

De prov. Synode te Delft zette 4 Nov. 1618 Wtenbogaert af. Als verdediger der remonstranten te Dordt trad nu vooral Episcopius op. Wtenbogaert verdedigde zich in zijn Schriftelycke Verantwoordinghe, bleef met de broeders te Dordt in correspondentie, en zorgde voor de gemeenten wier predikanten waren afgezet. De verbannenen waren naar Waalwijk gebracht. Nadat reeds 5 Maart te Rotterdam de grondslag eener organisatie was gelegd, werd 30 Sept. 1619 te Antwerpen onder Wtenbogaert's leiding de remonstrantsch-gereformeerde Broederschap gesticht.

Wtenbogaert was de leider en het hoofd der remonstranten. Valschelijk werd hij beschuldigd met Rome te heulen. Na het einde van het Bestand moest hij naar Frankrijk wijken. Hij vertoefde met Episcopfus, Grevinkhoven en Cupus in Rouaan, maar bleef de zaken in het vaderland leiden. Na den dood van Maurits, onder Frederik Hendrik bedaarde de partijhaat allengs. Heimelijk keerde Wtenbogaert in 1626 terug naar Rotterdam.

De geloofsvervolgingen tegen de remonstranten namen af. De plakkaten werden bijna niet meer uitgevoerd. In 1629 predikte Wtenbogaert weder in het huis van een vriend in den Haag en betrok zijn oude huis. Hij ontwierp een kerkorde voor de broederschap. Zijn groot organiseerend talent kwam de verdrukte broederschap ten goede, die zich trots vervolging en miskenning staande hield. Zoo bleef hij werkzaam tot in hoogen ouderdom.

Zijn leven beschreef hij in het na zijn dood door Car. Ryckewaert uitgegeven werk: Leven, kerckelycke bediening en zedige verantwoording. Reeds in 1623 had hij zijn blik op de geschiedenis van zijn tijdvak beschreven in Oorspronck ende Voortganck der Nederl. Kerckverschillen, maar een uitvoerige kerkgeschiedenis gaf hij onder den titel Kerckelycke Historie. Hij werkte er tot zijn dood aan. Rijckewaert gaf het uit in 1646.

Het werd herhaaldelijk herdrukt, zeer bewonderd en fel bestreden. Trots zijn hoogen ouderdom bleef hij krachtig werkzaam tot het einde. Hij stierf 4 Sept. 1644, op zijn sterfbed belijdende, dat hij met een goed geweten God had gediend en niets gezocht dan waarheid, vrede, eendracht en de godzaligheid van een christelijk leven voor allen. Hij was eerst gehuwd met Anna van den Broeck, die in 1605 stierf, daarna met Maria Petitpas, die hem in 1640 werd ontnomen en die alle smart en strijd met hem gedeeld had. Hij had geen kinderen.

Over zijn portretten heeft B. Tiden an Jzn. een verhandeling geschreven in Oud- Holland, XXI. Het fraaiste is een schilderij van Jac. Backer in de Remonstr. kerkte Amsterdam. Ook P. Moreelse (W.

Jz. Delf sc.), Mierevelt (o.a. Remonstrantsche Kerk te Rotterdam) en Rembrandt (o.a. Museum te Stockholm) hebben hem geschilderd. Ook heeft Rembrandt het geëtst.

Over hem schreef H.C. Rogge, Joh. Wtenbogaert en zijn tijd (Amst. 1874-6) 3 dln. en

dez., Brieven en onuitgegeven stukken van Joh. Wtenb., verzameld en met aanteekeningen uitgegeven (Utr. 1868-75). Een lijst van zijne werken bij Glasius, Godgeleerd Nederland III, 465 en H.C. Rogge, Cat van Remonstr. geschriften (Amst. 1863). Over de Remonstrantie en Wtenbogaert's aandeel daarin vgl. H.Y. Groenewegen, De Remonstrantie in den oorspr. vorm uitgeg., afgebeeld en toegelicht (Leiden 1910).

Groenewegen

< >