NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Wintershoven, joannes van

betekenis & definitie

WINTERSHOVEN (Joannes van), geb. te Utrecht25 Juni 1570, overl. te Mechelen 26 Oct. 1625, begon zijn studiën in zijn vaderstad, zette ze voort te Leiden onder Lipsius, vervolgens te Douai en te Leuven, en behaalde hier 30 Apr. 1591 den graad van licentiaat in de rechten. De

president van den geheimen raad te Brussel, Joan van der Burch, nam hem tot particulier secretaris, en waardeerde zoo zeer de bekwaamheid en trouw van den jongen rechtsgeleerde, dat hij hem aanbeval, om bij de Staten over den vrede met Spanje te onderhandelen. De dood van den president verhinderde dit plan. Daarna oefende van Wintershoven de rechtspraktijk uit bij den Hoogen Raad van Mechelen, waar hem een schoone toekomst scheen te wachten. Doch plotseling kwam hij tot andere gedachten, en trad 31 Oct. 1596 te Doornik in de Jezuïeten-orde. Hij onderwees de wijsbegeerte te Douai, waar zijn degelijke wetenschap en voorbeeldig leven diepen indruk maakten op zijn leerlingen; honderd van hen zouden den religieuzen staat omhelsd hebben. Van 1610-1613 stond hij als eerste vicerector aan het hoofd van het college te Roermond, van 1616-1617 bestuurde hij dat van Brussel. De neiging tot een stil en verborgen leven deed hem echter om ontheffing van dien last vragen. Sinds korten tijd was hij met de geestelijke leiding der jongere priesters zijner orde te Mechelen be last, toen hij stierf. Op verzoek der Aartshertogen zou hij een verdediging geschreven hebben der leenbanken, onder hun goedkeuring in de Zuidelijke Nederlanden opgericht. Van dit geschrift is verder niets bekend. Zie: C. Sommervogel, Biblioth. d.l. Comp. de Jésus VIII, 1169. van Miert

< >