WILHELMINA (Frederica Sophia Wilhelmina), prinses van Pruisen, later van Oranje en Nassau, geb. te Berlijn 7 Aug. 1751, gest. op het Loo 9 Juni 1820, eenige dochter van August Wilhelm, prins van Pruisen, en Louisa Amalia, hertogin van Brunswijk-Wolfenbüttel. Zij werd streng en zorgvuldig opgevoed door freule von Redern, later door freule von Danckelmann aan het pruisische hof, waar zij bij haren oom Frederik II in hooge gunst stond.
Haar huwelijk met Willem V, prins van Oranje en Nassau (4 Oct. 1767), werd door den koning zeer bevorderd als een aanzienlijke verbintenis, misschien ook van staatkundig gewicht (zie kol. 1556). Zij bleef sedert tot zijn dood in drukke correspondentie met haren oom. Aan het hof haars gemaals had zij weldra te kampen met den mentor van Willem V, hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk, wiens overwegende invloed haar, bij haar krachtigen en levendigen geest, tegen de borst stuitte. De opvallende schoonheid harer rijzige gestalte, hare bevallige manieren, haar gezond verstand en tintelende geest gaven haar reeds dadelijk een belangrijken invloed op hare omgeving. Zij liet zich echter aanvankelijk, ook op raad van haren oom, niet met staatkunde in, al zag zij de moeilijkheden steeds toenemen. Ook in de woelingen van den Patriottentijd kon zij op haren zwakken maar op zijn gezag overigens naijverigen gemaal slechts geringen invloed oefenen, hoewel de Patriotten geneigd waren dien zeer te overschatten. Vooral bekommerd over de belangen harer kinderen, trachtte zij meermalen haren gemaal tot krachtiger optreden over te halen, wat niet onbekend bleef en haar den bitteren haat der Patriotten op den hals haalde; in de pamfletten van dien tijd wordt zij dikwijls als een Jezabel, ja als een Messalina uitgekreten. Haren oom kon zij niet tot energieke tusschenkomst en meer dan papieren dreigementen bewegen; zij vergezelde haren gemaal bij diens vrijwillig vertrek uit Holland. Toch bleef zij op grooter energie aandringen en begaf zich eindelijk (28 Juni 1787) in overleg met den jongen van Hogendorp en andere tot krachtig optreden geneigde oranjegezinden en met de onwillig gegeven toestemming van haren gemaal uit Nijmegen, waar het stadhouderlijk hof zich toen bevond, naar Holland om in den Haag eene door den engelschen gezant, lord Harris, en enkele warme oranjegezinden als Bentinck van Rhoon en anderen voorbereide omkeering te steunen, daar de Prins bleef weigeren inzonderheid tegen Holland op te treden.
Zij werd echter bij Goejanverwellesluis door de patriotsche Commissie van Defensie tegengehouden en moest (30 Juni) over Leerdam naar Nijmegen terugkeeren. Deze aanhouding werd door haren totnogtoe de terughoudende staatkunde van haren oom volgenden broeder, den in 1786 koning van Pruisen geworden Friedrich Wilhelm II als een grievende beleediging van zijn geslacht aangemerkt en gewroken door een veldtocht van het pruisische leger, ten gevolge waarvan in korten tijd de weerspannige elementen werden bedwongen en de Prins met de zijnen in het volle bezit der oude rechten werden hersteld. Zij keerde thans naar den Haag terug, terwijl aan den koning van Pruisen volle satisfactie werd gegeven, immers een zeventiental der voornaamste patriotsche leiders wegens de aanhouding door de Staten van Holland werd verbannen. De invloed der Prinses op de regeering scheen thans te zullen toenemen; zij was het, die den bekwamen zeeuwschen raadpensionaris van de Spiegel overhaalde zich met het ambt van raadpensionaris in Holland te belasten; zij overlegde met den engelschen gezant Harris en de voornaamste oranjegezinden over mogelijke reorganisatie en hervorming van het staatsbestuur. Maar de tegenzin van haren gemaal om zich onder hare leiding te stellen en hare geringe geneigdheid om haren invloed op te dringen deden dien invloed veel minder krachtig zijn dan men had kunnen verwachten. Zeer gehecht aan hare eenige dochter en hare beide zoons, wier toekomst nu verzekerd scheen, wijdde zij zich vooral aan het hofleven, al bleef zij levendig belang stellen in den gang der zaken binnen- en buitenslands en haren raad niet ten eenen male onthouden aan haren nog steeds onbeholpen gemaal.
Het huwelijk van hare dochter met den erfprins van Brunswijk (1790) en van haren oudsten zoon met hare nicht Frederica Louisa Wilhelmina (die volgt) veranderde het familieleven; zij bleef met de beide gezinnen in nauwe betrekking; hare briefwisseling met hare dochter getuigt van hare algemeene kennis en hare voortreffelijke hoedanigheden. Toen in 1794 de groote crisis kwam, trachtte zij tevergeefs van haren
broeder en van Engeland krachtige bescherming voor de Republiek te verkrijgen. Met de haren moest zij (18 Jan. 1795) het grondgebied der Republiek verlaten en naar Engeland vluchten. Te Hamptoncourt, waar de familie zich vestigde, toonde zij groote geestkracht in het ongeluk en bleef onvermoeid haren gemaal en hare zoons steunen met raad en daad, terwijl zij het levendigste belang bleef stellen in het lot der Republiek, altijd hopend op herstel, met hulp van Engeland en Pruisen. Maar teleurstelling op terleurstelling volgde en de dood van haren beminden jongsten zoon in 1799 trof haar diep. De onderneming van haren oudsten zoon bij den inval der Engelschen en Russen in dat jaar veroorzaakte eveneens diepe teleurstelling, al gaf zij den moed niet op. Zij volgde (Juni 1802) haren reeds een halfjaar te voren uit Engeland vertrokken gemaal naar Oranienstein in zijn nassausche landen en berustte voorloopig in de gemaakte schikkingen voor het Oranjehuis, met haren gemaal de aanneming van de in Duitschland aangeboden schadeloosstelling voor hem en zichzelve weigerend.
Vier jaren bleef zij daar, voortdurend in innige betrekking met hare dochter. De dood van Willem V te Brunswijk, kort daarop gevolgd door dien van haren schoonzoon (1806) maakte de verhouding van moeder en dochter, die elkander niet meer verlieten, nog inniger. Bij het verlies van Nassau, weldra ook van Brunswijk nog in dat jaar ten gevolge der napoleontische oorlogen, weken de beide vrouwen naar Schwerin, vervolgens naar Lubeck, eindelijk naar Sleeswijk onder deensche bescherming. Na een kort verblijf te Weimar, waar zij zich in den geletterden hofkring thuis gevoelden, vestigden de prinsessen zich (Nov. 1807) te Berlijn in het paleis van haren zoon, het ‘Niederländische Palais’, onder bescherming van den koning van Pruisen, die haar, evenals Engeland, ook financieel steunde. Hier vertoefde zij tot het begin van 1814, toen eindelijk de vurig gehoopte verlossing van Nederland, waarop zij steeds had gerekend, voltooid was en haar zoon, de Souvereine Vorst, haar naar den Haag terugriep. Zij hield er 10 Jan. met hare dochter een blijden intocht en vestigde zich daar op het Plein in het voormalige hotel van Amsterdam, des zomers in het Paviljoen te Haarlem, zich verheugend in het geluk harer kinderen en kleinkinderen en zich met staatszaken niet inlatend, al bleef zij die met belangstelling gadeslaan en trachtte zij bemiddelend op te treden tusschen Willem I en den Prins van Oranje en haren ouden vriend van Hogendorp te bewegen zich naar 's Konings inzichten te schikken.
De dood harer dochter Louise (15 Oct. 1819) was een ernstige slag voor haar; acht maanden later overleed zij zelve. Zij had haren gemaal drie kinderen geschonken: Louise (kol. 1283), Willem Frederik (kol. 1560) en Willem George Frederik (kol. 894).
Van hare geschilderde portretten noemen wij die door D. Chodowiecki (door hemzelf ook geëtst), doorH. Carré ca. 1767 (G. Sibelius sc.), doorG. Spinny 1769 in het Mauritshuis te 's Gravenhage, door J Fr. A.
Tischbein in olieverf 1788 in het Kon. Paleis te 's Gravenhage en in pastel in het Rijksmuseum te Amsterdam, door J. Fr. A. Darbes in het Hohenzollernmuseum te Berlijn, door A.R. von Gase geb. Liscewska in het Neue Palais te Potsdam, doorT.Ph.
Chr. Haag in het kon. Paleis te 's Gravenhage, door J. Hoppner (W.v. Senus sc.), door J.G. Ziesenis in het Mauritshuis te 's Gravenhage en door Fr. von Reclam in het Rijksmuseum te Amsterdam. Zeer fraai is de kleurendruk van Descourtis en de marmeren
buste door M.A. Falconet 1782 in het Mauritshuis te 's Gravenhage.
Behalve brieven van en aan haar in de Politische Correspondenz Friedrichs II (XXVII vlg.), en in Colenbrander's Gedenkstukken van de geschiedenis van Nederland (1795-1840), bezitten wij van haar hare mémoires: Die Erinnerungen der Prinzessin Wilhelmina von Oranien an den Hof Friedrichs des Grossen, herausg. v. C.B. Volz (Berl. 1903). Over haar: Beknopt levensbericht van Frederika Sophia Wilhelmina (Rott. 1820); G.W. Vreede, Frederika Sophia Wilhelmina en L.P. van de Spiegel (Utrecht 1868); Joh. W.A.
Naber en L. de Neve, De vorstinnen van het huis van Oranje-Nassau (Haarlem 1898) 189 vlg.; Joh. W.A. Naber, Prinses Wilhelmina (Amst. 1908). Vgl. ook de Bas, Prins Frederik en zijn tijd, dl. I-III, passim.
Blok