NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Westenberg, johannes ortwinus

betekenis & definitie

WESTENBERG (Johannes Ortwinus), geb. te Neuenhaus in Bentheim 28 Mei 1667, overl. te Leiden 30 Juni 1737, was de derde zoon van Johannes Ortwinus W. enGertrude van Gesseler. Zijn vader, die mede te Leiden studeerde (ingeschreven 18 Nov. 1652), was medicus, zijn moeder was een zuster van den hoogleeraar Jodocus van Gesseler. Het eerste onderwijs genoot hij op het gymnasium Arnoldinum te Steinfurt, daarna studeerde hij sedert 8 Sept. 1682 te Franeker rechten onder Ulrich Huber en Gerard Noodt, sedert 29 Nov. 1684 te Harderwijk onder zijn oom van Gesseler. Zijn

oudere broeder Johannes Arnoldus (ingeschreven 16 Oct. 1682) volgde mede diens lessen. Onder van Gesseler disputeerde hij de Successione ab intestato en promoveerde hij in 1687 tot doctor juris na verdediging van eene verhandeling de Usuris. Het volgend jaar werd hij benoemd tot hoogleeraar aan het Arnoldinum te Steinfurt, waar hem weldra ook het onderwijs der geschiedenis en welsprekendheid werd opgedragen. In 1694 als opvolger van Antonius Schultingh te Harderwijk beroepen, aanvaardde hij dien post in het voorjaar van 1695 met een redevoering de Ratione docendietdiscendijuris. In 1696,1699,1704,1709 en 1714 zag hij zich het rectoraat opgedragen, de laatste maal nedergelegd met een rede de Calculo Minervae seu lege IZO0H0IAZ eiusque justitia. Zijn vruchtbaar professoraat te Harderwijk eindigde door zijn benoeming in 1716 als opvolger van Zach. Huber te Franeker, voor welke vacature ook Hendrik Brenkmann ernstig in aanmerking was gekomen. Hier trad hij op meteen Oratio inaug. de Jurisprudentia Rationali. In 1720 naar Groningen beroepen, bleef hij voor Franeker behouden door een belangrijke traktementsverhooging. In 1721 werd hij rector-magnificus en in 1722 legde hij het academisch bestuur neder met een rede de Jurisprudentia Pauli Apostoli. In 1723 volgde zijn benoeming tot Prof. Juris Rom. et Hod. te Leiden, welk ambt hij in Sept. aanvaardde met een rede de Philosophia JCtorum et inprimis ea, quae circa legum collisionem versatur. Te Leiden werd hij in 1725 en 1733 tot rector gekozen; bij het eindigen van het rectoraat sprak hij respect. de Jure Rhadamantien de Jurisprudentia Q. Cerbidii Scaevolae. Westenberg is tweemaal gehuwd, eerst met zijn nicht Mathilde van Gesseler, daarna met Anna Gertrude de Wit.

Hij wordt geprezen als uitnemend docent; als jurist is zijn invloed lang gebleven. Hij heeft zich daarbij als Romanist een goeden naam verworven; zijn leerboeken over de Instituten en Pandecten, die tallooze herdrukken beleefden, bleven tot in de 19e eeuw leidraad der colleges. Speciaal uit zijn redevoeringen en zijn Divus Marcus blijkt zijn kennis der klassieke literatuur. Zijn inaugurale rede, in 1716 te Franeker gehouden, verdedigt de stelling: ‘Ius Civile maximam sui partem ex Jure Naturali deductum et derivatum esse’ en verheerlijkt het recht der rede tegenover hen, die als rechtsbron alleen de positieve wetten en het volksbewustzijn erkenner.

Hij schreef: Principia Juris secundum ordinem Institutionum Imp. Justiniani, in usum auditorum vulgata (Amsterd. 1699, herdrukt 1704, 1719, 1766, 1793, 1818, 1842, 1844); De causis obligationum libersing. seu Dissertationes IX (Hard. 1704) ontstaan uit te Harderwijk gehouden responsies, opgedragen aan Herman van Gesseler; Dissert. de ignominiis (Hard. 1710); Principia Juris secundum ordinem Digestorum seu Pandectarum, in usum auditorum vulgata (Hard. 1712, herdrukt 1732,1745,1764,1823,1842); Divus Marcus, seu Dissertationes ad Constitutiones MarciAureliiAntonini Imperators (Lugd. Bat. 1736), met zijn portret door J. Houbraken. Zijn Opera Omnia Juridica zijn uitgegeven door J.H. Jung (Hanov. 1746-58, 3 dln.). J.L.E. Püttmannus, hoogl. te Leipzig, gaf in 1794 en 1795 te Leipzig twee bundels zijner kleinere geschriften en redevoeringen uit.

Zijn portret werd gelithografeerd door L. Springer naarde schilderij van 1736 door H. van der Mij in de Universiteit te Leiden.

Zie: G. Heuermann, Geschichte des ref graf. Benth. Gymn. Ill. Arnoldinum zu Burgsteinfurt (1878) 132; Bouman, Geld. Hoogeschool I, 235 II, 30-34; J.C. Rücker, Oratio de vita et obitu... J.O. W. (Lugd. Bat. 1737), herdrukt achter diens Dissert. de civili et naturali temporis computatione in iure (L.B. 1749); Boeles, Friesl. Hoogeschool II, 387-391; Vriemoet, Ath. Fris., 776-781; Bibl. Univ. Leidensis, Codices Manuscr III (L.B. 1912) 665, 674, 705, 713, 989, 1311, 1312, 1317, 1928; Navorscher XIV (1864) 211 v.v.; Blok en Martin, Senaatskamer (Leid. 1914) 114.

van Kuyk

< >