WASSENAER (Arent baron van) (2), heer van Duvenvoorde, Voorschoten, enz., gedoopt 's Gravenhage 1 Dec. 1669, overl. ald. 15 Dec. 1721, oudste zoon van Jacob (6) en Jacoba barones van Liere. Hij studeerde met uitstekend gevolg te Leiden en verwierf er een gouden medaille met het uitspreken eener latijnsche rede (1687), werd achtereenvolgens hoogheemraad van Schieland (1694), lid der brielsche vroedschap (1695), na reeds eerder (1691) ruwaard en baljuw van den lande van Putten te zijn geworden, baljuw van Hulst en Hulsterambacht (1703), beschreven in de hollandsche ridderschap (1709) en deswege president van de rekenkamer der grafelijkheidsdomeinen, drost van de stad en baronie van Breda (1710) en meester-knaap van Holland (1720).
Bij resolutie van 19 Dec. 1714 werd hij door de S.-G. met Philips Jacob van Borselen van der Hooge als extraordinaris-ambassadeur naar het hof van Groot-Brittannië gezonden ter begroeting van den nieuwen koning George I en ter bevestiging der vroegere verdragen; hij verbleef er van Febr. 1715 tot Mei 1716. Daar hij met de leidende engelsche staatslieden bevriend en met enkele vermaagschapt was, zijn zijne brieven aan Heinsius (Rijksarchief) uit deze periode vol van belangwekkende inlichtingen over de engelsche politieke verhoudingen. Ook diende hij gedurende zijn verblijf te Londen als tusschenpersoon om de toenadering van den regent (den hertog van Orleans) tot koning George voor te
bereiden. Na zijn terugkeer in Holland veranderde zijne positie daar allengs, waarschijnlijk mede
ten gevolge der vijandschap, die tusschen hem en Albemarle was ontstaan, nadat hij gepoogd had dezen van de hollandsche ridderschap uit te sluiten, op grond dat hij zitting had genomen in het engelsche Hoogerhuis. In 1717 werd hij niet meer in den kring van vertrouwden, die met Heinsius de zaken leidden, opgenomen, en daarmee hangt het wellicht samen, dat hij met den abbé Dubois tijdens diens verblijf hier te lande nauwe relaties zocht. Zie over zijne ambassade in Engeland: Bussemaker, De Republiek der Vereenigde Nederlanden en de keurvorstkoning Georgel in Nijhoff's Bijdr. 4e reeks, I; De Tripte- Alliantie van 1717 in Nijhoff's Bijdr. 4e reeks, II. Over den twist met Albemarle: Wagenaar, XVIII, 107 en de Bijvoegsels, 37. Over relaties met Dubois: Bourgeois, Le Secret du Régent (1908; deels gebrekkig).
Zijn geschilderd portret is op Duvenvoorde.
Bij zijne vrouw Anna Margaretha (geb. 1683, overl. 1763), eene dochter van den eersten graaf van Portland (H.W. Bentinck, I kol. 299), met welke hij in 1701 gehuwd was, won hij, behalve drie jong overl. zoons, twee dochters: Jacoba Maria (geb. 1709, overl. 1771) echtgenoote van Frederik Willem Torck, heer van Heerjansdam, enz., en Louise Isabelle Hermeline (geb. 1719, overl. 1756), de vrouw van Frederik Willem baron van Reede, 4en graaf van Athlone, enz.
Zie: Obreen, Gesch. gesl. Wassenaer 99.
Obreen