VOSKUYL (Meynert Pietersz.), in het laatst der 16de eeuw geboren te Amsterdam en aldaar in 1660 gestorven, was waarschijnlijk een broeder van den schilder Huygh Pietersz. Voskuyl. In zijne jonge jaren heeft Voskuyl veel gereisd; in 1615 schrijft hij te Parijs een versje in het album van den schilder Wibrand Symonszoon de Geest en in 1624 is hij te Rostock en te Bergen in Noorwegen voor de zaken van Johan Holthuysen. In de jaren 1635 tot 1644 was hij luitenant en kapitein van een klein oorlogsvaartuig op den Rhijn. Hij was gehuwd met Ja nnetje Jaspers.
Verscheidene versjes van Voskuyl zijn opgenomen in de liederboekjes Venus Minne-gifjens en Hollands Nachtegaeltien (1633). Ook was hij lid der kamer ‘In Liefd'
Bloeyende’ en o.a. bevriend met de dramatische dichters J. van Arp, J. Lemmers en W.D. Hooft. Voskuyl heeft drama's geschreven: Don Care! van Castilien met
den Prins van Portigael, ‘tragische comoedi’ (1635, 1643, 1710), voor een deel ontleend aan No. 24 van L'Heptaméron des Nouvelles (1558) der koningin van Navarre; Kuyssche Roelandyne, ‘blyeynde-spel’ (1636), naar de 42ste novelle van denzelfden bundel; het ‘treur-spel’ Bellaria en Pandostos (1637) en het daarmede samenhangende ‘treur-bly-eyndend' spel’ Dorastus en Fauniaa (1637), beide ontleend aan Robert Greene's novelle Pandosio. The Triumph of Time (1588), welke ook de bron is geweest van Shakespeare's Winters Taie. In het ‘bly-eynde-spel’ Ouden endeJonghen Hillebrant (1639, 1663) heeft Voskuyl het lied Van den Ouden Hillebrant gedramatiseerd, voor De BoelerendeAvantvrade met de kuysche Florinde, ‘tragische-comedi’ (1639), weer gebruik gemaakt van de Heptaméron van Marguérite d'Angoul ème, nl. van de 10de en 32ste novelle, en nog eens hetzelfde werk gebruikt (de 51ste en 12de novelle) voor zijn ‘treur-, bly-eynde-spel’ Fiameta (1640). Voskuyl schijnt nog enkele andere drama's te hebben geschreven, die echter niet gedrukt en verloren zijn. Zijne spelen zijn niet in bedrijven afgedeeld; de meeste zijn spoedig van het tooneel verdwenen.
Zie: J.A. Worp in Tijdschriftv. Ned. Taaien LetterkundeXIV (1895), 75-93, 241-259.
Worp