VORSTHEIM (Joannes van), ookVorstem, Voerstem,Voirstheym,abt van Kloosterrade te Kerkrade, Limburg. Hij komt het eerst als zoodanig voor 10 April 1437 en stierf 17 Maart 1469. Onderzijn bestuur werden talrijke goederen der abdij verkocht of in erfpacht uitgegeven. In 1460 stemde hij toe in de verheffing van de kapel van Limburg tot proostdij. Hij had veel te verduren van den ridder Willem van Arkenteel, die meermalen het land van Hertogenrade uitplunderde en bewoners gevankelijk wegvoerde, totdat eindelijk Jan van Loon, heer van Hemsberg, een einde maakte aan die gewelddaden.
Zie: N. Heijendal, Continuatio Annalium Rodensium, ed. E. Lavalleye in deel VII der Histoire du Limbourgdoor S.P. Ernst (Luik 1852) 96-100; R. Corten, Rolduc in woord en beeld (1902) 93.
Goossens
VORSTIUS (Conradus), zoon van Diederik Vorst en Sophia Sterck,werd in 1569 te Keulen geboren, overl. 9 Oct. 1622 te Tönningen, bezocht eerst de scholen te Keulen, vervolgens in Düsseldorf, Aken en Herborn, en studeerde in Heidelberg, waar hij in 1594 promoveerde in de theologie. In 1596 werd hij door graaf Arnold van Bentheim benoemd tot professor aan het Gymnasium academicum te Steinfurt, waar hij 16 jaar bleef. In 1602 werd hij benoemd tot hoogleeraarte Saumur, In 1605 te Marburg, in 1606 te Hanau. Deze drie benoemingen wees hij af. Maar in 1611 nam hij de benoeming aan naar Leiden als opvolger van Arminius, reeds een jaar te voren uitgebracht, na lang te hebben geaarzeld met het oog op den tegenstand, dien zijn benoeming had gewekt, en de beroering in kerk en staat. Hij vroeg en verkreeg uitstel van de aanvaarding van zijn ambt, ofschoon de Curatoren, Oldenbarnevelt en Wtenbogaert hem steunden tegen de oppositie der Calvinisten. Gomarus verzette zich bij de Curatoren, eenige studenten requestreerden bij de Burgemeesters en de Gedeputeerde Staten, en beschuldigden hem van Socinianisme. De Jezuïet Becanus bestreed hem als atheïst. De steden Dordrecht, Amsterdam en Enkhuizen protesteerden tegen de benoeming. Toen de Curatoren die doorzetten, vertrok Gomarus uit Leiden. In 1611 liet Vorstius zich door Wtenbogaert overreden de benoeming te aanvaarden en naar Leiden te komen. Hij werd 24 Mei geïnstalleerd. Een sociniaansch boekje te Franeker door studenten voor de grap geschreven, werd op zijn rekening gesteld en als bewijs aangezien voor het bestaan van een sociniaansch complot. Lubbertus en Bogerman voerden de heftigste oppositie tegen Vorstius. Oldenbarnevelt ging voor dat kabaal niet uit den weg. Vorstius verdedigde zich en was bereid zich terug te trekken. Op den preekstoel ijverden Plancius en Hommius tegen hem. Toen riep Lubbertus de hulp in van koning Jacobus van Engeland door middel van der aartsbisschop van Canterbury. De koning achtte zich als theoloog bevoegd en als beschermer van het ware geloof gerechtigd tegen de ketterij op te komen, liet Vorstius' boeken openlijk verbranden, en liet door zijn gezant Winwood de Staten aanzeggen, dat Vorstius niet toegelaten mocht worden, veeleer den ketterdood had verdiend. Zoo werd zijn professoraat een politieke kwestie niet zonder gevaar voor de Republiek. Oldenbarnevelt trachtte den koning eenigermate te bevredigen door Vorstius voor de Staten te roepen. Daar hield hij 22 Maart 1612 eene oratie. Toen werd hem anderhalf jaar tijd gelaten om zich in een boek te verdedigen. In dien tijd mocht hij geen colleges geven. Daarop vertrok Vorstius uit Leiden naar Gouda. Den catheder heeft hij nooit beklommen. In 1619 werd hij afgezet en verbannen. Heimelijk vertoefde hij nog een poos in Utrecht en bracht eenige dagen ten huize van Vondel door, die hem ook heeft bezongen.
Na eenige jaren zwervens ging hij 4 Juni 1622 met de remonstrantsche predikanten Ryckewaert en van Syl per schip naar Tönningen in Holstein. 19 Juli werd hij door Hertog Frederik III van Holstein aangesteld als leeraar in de theologie met recht om te prediken in de pasgestichte stad Frederikstad, de wijkplaats van vele vervolgde Remonstranten. Maar uitgeput door al de ellende die hij te dragen heeft gehad, is hij reeds 9 Oct. 1622 te Tönningen gestorven. Zijn lijk werd gebracht naar Frederikstad en begraven op de plek waar weldra de Remonstrantsche kerk zou verrijzen. Bij zijn graf spraken Grevius en de rector Gualtherus. Hij was een zachtmoedig en vredelievend man, dien men juist om zijn verdraagzaamheid naar Leiden beroepen had. Hij is ten onrechte voor Sociniaan gehouden. Maar hij verwierp het Calvinisme en was afkeerig van alle spitsvondige scholastiek, van dogmatische stelselzucht en kerkelijke exclusivisme. Een praktische, bijbelsche godsvrucht wenschte hij ook door zijn theologie te bevorderen. Daarom verwierp hij vooral de Calvinistische satisfactieleer, en trachtte hij een middelweg te vinden tusschen het radicalisme ter rechter en ter linkerzijde. Daarbij was onvermijdelijk, dat hij in enkele punten de denkbeelden en de bijbelexegese der socinianen naderde. Hij sprak zich meer eerlijk dan voorzichtig uit, en noch zoo beslist noch zoo geleerd als Arminius. Zijn streven was op verzoening gericht en op vrijmaking van de christelijke religie uit dogmatische banden, een streven, dat zijn tegenstanders begrijpen noch waardeeren konden en dat in hunne oogen juist de partijzucht zelve was. Voor de kennis van zijn geloof en zijn theologie zijn het meest van belang: Antibellarminus contractus (Hanau 1610); Tractatus theol. de Deo (Steinf. 1610); De auctoritate S. scripturae (Steinf. 1611); Apologetica exegesis (Lugd. Bat. 1611); Oratio apologetica (Lugd. Bat. 1612). Voorts schreef hij tal van polemische en apologetische geschriften.
Zijn portret is o.a. door R. Vinkeles en door J.F.C. Reckleben gegraveerd en komt ook voor in Alma Academia Leidensis 57.
Zie: H.C. Rogge, Bibl. van Remonstr. Geschr. I, 29; Brandt, Hist, der Ref. II en III; P. Bayle, Dict. bist. et. crit. IV, 469; J.v. Vollenhoven, Beiträge zur Gesch. der Rem. Ref. Gem. in Friedrichstadt 15; H.C. Rogge, Het beroep van Vorstius totHoogleeraarte Leiden in Gids 1873, II, 31; A. Schweizer in Theol. Jahrb. XV, 435; XVI, 153; C. Sepp, Het Godg. onderw. in Ned. 179; W.J. Kühler, Het Socinianisme in Nederland (1912) 57. Vorstius komt voor onder de schuilnamen: C. Dirksz,C.D., Theodorus Sylvius enThrasybulus, vgl. Tideman, Stichting derRem. Broederschap I, 346.
Groenewegen