ULFT (Evert heer van) (2), vermeld 1318-1348, zoon van den voorgaande, is 3 Sept. 1318 als knape bij de uitspraak van Willem III, graaf van Henegouwen en Holland, in de geschillen tusschen Reinoud I, graaf van Gelder en Zutphen,
en zijn zoon jonker Reinoud, 1324 getuige van Wolter, heer van Keppel, 1324 en 1328 raad van Reinoud, 1327 drost en scholtis van Zutphen, 1328 getuige van Johanna van Batenburg, weduwe van Bronchorst; 13 Juni 1329 scheidsman in een geschil tusschen graaf Reinoud II van Gelder en de stad Zutphen; 1330 raad van denzelfde; 1331 medebezegelaar der huwelijksvoorwaarden tusschen Reinoud II en Eleonora van Engeland; 2 Aug. 1334 bij het vredesverdrag te Amiens tusschen Brabant en Gelder; 27 Maart 1335 mede-bezegelaarvan het testament van Reinoud II; 25 Sept. 1338 getuige van denzelfde, toen hij den burg te Wickrade aan Willem van Broeck-huysen ter leen gaf; 19 Maart 1339 erfmaarschalk; 1344 een der landraden aan wie het bestuur van Gelder werd opgedragen gedurende de minder-jarigheid van Reinoud III van Gelder; 1 Jan. 1348 getuige bij de bevestiging der privilegiën van Cleef door graaf Dirk VIII.
Hij was gehuwd met Mechteld, dochter van Adam II van den Berg en Hedwig van Randerode en vervolgens omstreeks 1338 met eene Herburg of Herbrecht, welke als weduwe in 1360 aan haar stiefzoon Dirk van Ulft Avercamp overdraagt.