NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Tuinman, carolus

betekenis & definitie

TUINMAN (Carolus), blijkens de doopregisters der Ned. Herv. gem. St. Jan te Maastricht aldaar gedoopt 19 Nov. 1659, zoon van Bartel Thuijnman en van Sophia Aoronius; overl. 5 Nov. 1728 te Middelburg. Hij maakte zijne theologische studiën aan de hoogeschool te Utrecht onder leiding van den geleerden prof. Melchior Leydekker, wiens derde deel der Respublica Hebraeorum hij op 't einde zijns levens voor de pers gereed maakte, doch waarvan hij de uitgave niet meer mocht beleven. Op 24-jarigen leeftijd werd hij proponent bij de classis van Walcheren; 14 Oct. 1684 beroepen tot predikant te St. Kruis (Staats-Vlaanderen) en 28 Maart 1685 aldaar bevestigd. April 1687 vertrok hij als zoodanig naar St. Maartensdijk, van waar hij 12 Mei 1691 naar Goes beroepen werd. 27 April 1699 te Middelburg beroepen en in Nov. daaropvolgend bevestigd, bleef hij daar voortaan zijn meest bewogen tijd doormaken en legde daar ook eindelijk zijn nimmer strijdensmoede hoofd te ruste. Zijn ambtgenoot en vriend Jacobus Leydekker herdacht hem in een lijkrede, 14 Nov. 1728 uitgesproken, welke eerst 1734 gedrukt is. Aan de classicale weduwbeurs schonk hij een legaat van 600 gld.

Tuinman was een geleerd man en had veelomvattende kennis, vooral van de oude talen als blijkt uit zijn taalkundige werken. Deze maakten aanvankelijk grooten opgang, maar de weinig wetenschappelijke ondergrond ontnam er spoedig alle waarde aan.

Als dichter is hij niet zonder verdiensten. Kalff, V, 457 zegt van hem: ‘Tuinmans werk munt boven deze (wereldlijke) liederpoëzie (zijner dagen) uit door diepte en zuiverheid van gevoel, door pittigheid en muzikaliteit’. Hij zelf echter verklaart in de voorrede van zijn Rijmlust, slechts enkele dagen vóór z'n dood geschreven, dat hij dikwijls ‘rijm(de) om te rijmen’. Dat hij aan 't rijmgeknutsel zijner dagen druk meedeed, blijkt o.a. uit de letteromzetting van zijn naam: ‘'k rae nut in mal’, waarmee zijn Rijmlust besloten wordt.

Onder invloed van zijn leermeester Leydekker was T. een ijverig volgeling van Voetsius en geeft daarvan blijk in z'n godgeleerde werken, die alle in streng Voetiaanschen geest geschreven zijn.

Zijn werken zijn te verdeelen in rijmwerken, wetenschappelijke of taalkundige werken en werken van godsdienstigen aard, waaronder dan ook zijne talrijke strijdschriften moeten gerekend worden.

Rijmwerken: Neander, gezangen (Amst. 1706; herdrukt 1717 Amsterdam en later gevoegd achter zijn Beginselen van Hemelwerk, enz.); Mengelstoffen van vele Christelijke gezangen (Utrecht 1709); Zielverlustiging, uitgegalmd in uitgelezen mengelstoffen, ofStigtelijkegezangen (Amsterd. 1716); LiederenSions; Nederduitschepoëzie (Middelb. 1718, Amst. 1726); Beginselen van Hemelwerk (Midd. 1720, herdr. 1726) Zedezangen (Midd. 1720); Geestelijkegezangen, met noten (Utr. 1725); Rijmlust(1729, herdrukt 1765 en 1779,); Nederduitschepoëzie (Midd. 1728); Uitspannings Uitspanning, Rijmproeven (Midd. 1729); Mengelstoffen van gezangen op Muzyknoten (Amst. 1765).

Taalkundige werken: Fakkel der Nederduitsche Taaie; Ontsteken bijzonderlijk aan de Hebreeuwsche, Grieksche en Latijnsche spraaken, als ook de oude Duitsche, uit de overblijfselen der grijze aloudheid, in die van latere eeuwen. Om de weetgierige Vaderlanderen hunne Moedertaal te leeren verstaan, door opheldering van den oorsprong en de betekening van zeer veele Woorden en Spreekwijzen, die nu in dagelijks gebruik, maar onbekent ofduisterzijn. Hier achter is gevoegt, Oud en Nieuw of Vergelijking der oude en nieuwe Nederduitsche Taal, in vorming en spreekwyzen (Leiden 1722); hierop werd 1731 Middelburg, door J ohan Huibert Jungius een vervolg in het licht gegeven; De oorsprong en Uitlegging van dagelijks gebruikte Nederduitsche Spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der Vaderlandsche Moedertaal (Middelburg 1726, 1727, 2 dln.).

Zijn godgeleerde werken in streng Voetiaanschen geest zijn de volgende: Keurstoffen uit het boek van Job (2 dln. Amst. 1733,1748); L V Predicatiën van den Heydelbergschen catechismus (Amst 1739,1744); Keurstoffen uit de Heilige Schriften der Profeten (z.j.); Toevlucht en sterkte van het ware Christendom.

Meer nog dan door dezen arbeid is Tuinman bekend om ‘den fellen ijver’, waarmee hij tegen andersdenkenden van leer trok. Eerst moesten het de ‘Papisten’ ontgelden, wien hij geen enkele lieflijkheid spaarde, maar nog feller stiet hij op de vrijzinnigen van zijn eigen geloofsgenooten in, n.l. tegen de zoogenaamde Hattemisten en Spinozisten. Een der eerste werken waaruit zijn overdraagzaamheid spreekt is: Rommelzoo van allerlei Paepsch Heiligdom, door J. Kalvin, nu opnieuw tegen het vermuffen in de Nederlandsche zon te verluchten gespreid (Middelb. 1712), maar misschien spreekt die geest nog sterker uit zijn bovengenoemde Rijmlust.

Tegen de ‘vrijgeesten’ onder zijne geloofsgenooten schreef hij o.a.: De Heillooze gruwelleer der vrijgeesten (1714, twee drukken); De liegende en bedriegende Vrijgeest, Ontmaskert in een Andwoord aan den vermomden Constantius Prudens, op zijn Missive, waar in hij overbrieft de bedenkingen der Vrijgeesten tegen het Opstel en de Wederlegging hunner gruwelleere, benevens de wederandwoord aan Theophilus. Hier by is gevoegt ...et Geulinx, Medemaat van B. de Spinoza en der Vrijgeesten. Meteen toegift(Middelb. 1715 8o.); Shibboleth, ofleugen en bedrog van den vermomden vrijgeest, Marinus Booms (Amst. 1715. Opgedr. aan de Staten

van Zeeland, die hem 25 pond vl. tot vereering daarvoor schonken); Het helsche gruwelgeheim der heillooze Vrijgeesten, opengelegt door den vermaarden Pius Fidelis. Benevens een andwoord en aanm. op dez, metbetoog dathetalles vernieuwde Davidjoristerij is; Noch een Nareden waarin ook het Leven en Bedrijf van den Verleiderbeschreven wordt (Middelb. 1717); KorteAfschetsing der ysselijkheden-welke van de Spinozistische Vrijgeesten uitdrukkelijk worden geleert, ofdie in hunne gronden middagklaar opgewonden zijn, en daaruit door een noodzakelijk gevolg vloeyen. Hier zijn bijgevoegt Verklaarde Uittrekzels uit eenige verzamelde Schriften van P.v. Hattem, met een godslasterlijken titel van Val van 's wereldAfgod enz. onlangs uitgegeven doorJacob Roggeveen (Rott. 1719); Proceduren tegen Marcus Booms (z.j.)

Of Sleutel tot de boeventaal der vrijgeesten (1736) van Tuinman is wordt betwijfeld.

Zie verder over de strijdschriften van T. het artikel: Marinus Adr. Booms (I kol. 408-409).

Langen tijd na zijn dood verschenen nog: Nagelaten Mengelstoffen (Vliss. 1781) uitgegeven door mr. Jan Reijn vaan meteen voorrede van ds. W. Kimijzer.

Zie: Boekzaal 1723, I, 543; Nagtglas, Levensberichten van Zeeuwen II, 782; G. Kalff, Gesch. Ned. Lett. V, 457; Aem.W. Wybrands, Marinus Booms in Archiefv. Ned. kerkgesch. I (1885); Bezemer, in Den Gulden WinckelIV, 141.

Heeren

< >