STOLWIJCK (Jasper Pietersz.), ook wel, maar verkeerdelijk, Stolckwijck, aldus genoemd naar zijn geboorteplaats Stolwijk bij Gouda; geb., naar vermoed wordt, omstreeks 1534, stierf te Haarlem 26 Mei 1601. Hij promoveerde in 1558 aan de hoogeschool te Keulen, waarschijnlijk als licentiaat in de beide rechten, en werd in hetzelfde jaar priester gewijd.
Sinds 2 Sept. 1563 was hij een van de vier kapelaans aan de kathedraal van Haarlem met de zielenzorg belast, en bekleedde bovendien het ambt van notaris apostoliek. Hij beschreef als ooggetuige de ‘Haarlemsche Noon’, d.i. de heiligschennis en plundering, waaraan de kathedraal van Haarlem op 29 Mei 1578 - het feest van H. Sakramentsdag - van de zijde der soldaten heeft bloot gestaan, welk tumult begon op het vastgestelde uur van half elf, juist toen men in het koorgebed was gekomen aan het vers uit de Noon: ‘Gerechtig zijt Gij, Heer, en rechtvaardig is uw oordeel’ (Ps. CXVIII, 137). Uitvoerig wordt daar ook de moord beschreven bij deze gelegenheid gepleegd op een voortreffelijken priester van Haarlem, Petrus Balling, den biechtvader van het Sinte Margarieten convent. 30 Juli 1582 werd St. benoemd tot pastoor van het Groote Begijnhof te Haarlem. 4 Nov. 1588 stelde hij als notaris apostoliek een oorkonde op, waarbij Joannes Noems door het kapittel van Haarlem onder de gegradueerde kanunniken werd opgenomen en 19 Febr. 1592 onderteekende hij met anderen een notarieele akte, waarbij relieken, welke eertijds aan de abdij van Egmond hadden toebehoord, voor den vicaris-capitulaar, Willem Coopal, in ontvangst werden genomen. Daar hij weigerde koning Philips af te zweren, werd hem op 8 Oct. 1592 door de Staten van Holland verboden het ambt van notaris in wereldlijke aangelegenheden verder uit te oefenen. Toen Coopal in 1599 door een ongeval om het leven kwam, gaf St. aanstonds daarvan bericht aan den vicaris apostoliek, Sasbout Vosmeer. Op 9 Jan. 1601 hooren wij voor het laatst van hem; hij kwam toen in zijn qualiteit van kerkelijk notaris bij vier kapittelheeren te Haarlem de verheffing aankondigen van Adelbertus Eggius tot vicaris-capitulaar bij het ledigstaan van den haarlemschen stoel, vertoonende twee brieven, waarbij Sasbout Vosmeer krachtens pauselijke volmacht tot deze benoeming overging, wijl de haarlemsche kapittelheeren nalatig waren geweest om binnen de acht dagen, zooals het kerkelijk recht dat voorschreef, een opvolger voor Coopal aan te stellen.
Van hem: Vita rev. ac pii patris D. Ballingi ab Harlemo, presb. et confessoris virginum S. Margaretae, ibidem in ecclesia cathedrali caesi, in qua Harlemiana Nona cum circumstantiis describitur (Coloniae 1596) (een exemplaar van dit hoogst zeldzame werkje in de boekerij der St. Josephskerk te Haarlem; opnieuw afgedr. in de Bijdr. bisd. Haarl. VI, 408-416); Pastorale van HeerI.P. Stolwijck, h.s. eveneens in voornoemde bibliotheek berustende en voor de geschiedenis van het Groot Begijnhof zeer belangrijk.
Zie: Bat. Sacra II, 318, 330; De Katholiek 1854, I, 237; Bijdr. Bisd. Haarlem (zie: algemeene registers, in voce); Bijdr. v.d. geschiedenis van de R.K. kerk in Nederland (Rotterdam 1888) 31;Fr. Dusseldorpii Annales door R. Fruin ('s Gravenhage 1893) 277.
Hensen