NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Sticken, salome

betekenis & definitie

STICKEN (Salome), dochter van den voorgaande, geb. te Grol 1369, overl. te Diepenveen 17 Oct. 1449. In haar vroege jeugd toonde zij denzelfden godsdienstigen aanleg als haarvader, doch op veertienjarigen leeftijd begon zij een meerwereldsche gezindheid aan den dag te leggen.

Toen zij echter tegen het Kerstfeest van 1389 naar Rome wilde trekken om bij de viering van het jubeljaar den aldaar beloofden aflaat te halen, wendde zij zich tot Johannes de Wael, den prior van het klooster Bethlehem te Zwolle. Deze bracht haar naar Meester-Geertshuis te Deventer. Na eenige weifeling van den kant der zusters werd zij daar opgenomen; zij leidde een godvruchtig leven geheel naar de opvatting der ‘devoten’, zoodatzij spoedig tot moeder van de genoemde stichting werd gekozen (na Mei 1392). Zij behield deze waardigheid tot het einde van 1408, toen zij werd overgeplaatst naar Diepenveen. Daar werd zij (20 Jan. 1409) als koorzuster gekleed en een jaar later geprofest. Van 1410-1412 was zij suppriorin, en bij de eerste keuze van een priorin in het jonge klooster (27 Dec. 1412) werd zij als zoodanig benoemd.

Zij bleef in deze betrekking werkzaam tot 14 Sept. 1446, toen zij op haar verzoek wegens ziekte en ouderdom werd ontslagen. Salome Sticken is de voortreffelijkste priorin van Diepenveen geweest; haar bestuur valt samen met den bloeitijd van dit beroemde klooster. Wij mogen haar dan ook het zuiverste type noemen van de devote kloosterzuster harer dagen; anderen hadden meer of minder trekken van dat beeld, zij had ze alle. Zij was godvruchtig en vol plichtsbetrachting; streng en tevens liefderijk; krachtig van geest en practisch van zin. Tot hare kenmerkende eigenschappen behoort verder dat zij een schouwster (visionaris) was; haar vurig verlangen naar het bovenaardsche bracht haar echter meermalen in overspannen gemoedstoestand. Zooveel mogelijk oefende zij de zusters in ootmoed en zelfverloochening; en hoewel het klooster onder haar bestuur zeer rijk is geworden, was zij toch altijd voorgegaan in de meest onbekrompen weldadigheid.

Hare groote liefde tot Jezus, die zij telkens in hare berijmde kleine gebeden uitsprak, openbaarde zich niet het minst in de jaren van hare rust na haar aftreden en bij haar sterven. Verschillende wonderen zouden bij haar graf hebben plaats gehad.

Zie mijn Johannes Brinckerinck en zijn Klooster te Diepenveen (Rotterdam, 1908) 202-228, waar tevens (203, n. 1) de uitgebreide literatuur over haar is opgegeven. Ten dienste der zusterhuizen stelde zij een ‘Leefregel’ (‘Vivendi Formula’) op, die daar als Bijlage III (blz. 360-380) is uitgegeven.

Kühler

< >