NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Someren, johannes van (1)

betekenis & definitie

SOMEREN (Johannes van) (1), geb. te Dordrecht 3 Juli 1622 en overl. 22 Dec. 1676, zoon van den geneesheer dr. Cornelis van So-

meren. Hij studeerde te Leiden in de rechten (ingeschreven aldaar 1 Juni 1639) en promoveerde er in 1643 tot doctor juris. Zijn leermeesters waren Schotanus, Dedel, Vinnius en Maestertius. Na zijn promotie was hij advocaat te den Haag, daarna te Dordrecht, waar hij schepen en veertig werd. In 1655 volgde zijn benoeming tot syndicus van Nijmegen, in 1666 werd hij secretaris van de Chambre-mi-partie. Hij had naam als rechtsgeleerde, talenkenner en dichter.

Door hem werd een verzameling Consultatiën, advysen en advertissementen bijeengebracht. Verder een historisch werk: Herstelde Oudtheyt, ofte Beschrijvinge van Batavia, wesende een Gedeelte van 't Hertoghdom Gelre Ende Graafschap Hollandt (Nijm. 1657) en een verzameling gedichten: Uyt-Spanning der Vernuften, bestaende in Geestelijcke ende Wereltlijcke Poësy (Nijm. 1660), benevens een treurspel CajusJulius Caesar (Dordr. 1670).

Hij huwde: 1o. Clara de Witt (een nicht van Johan de Witt in den 4en graad);

2o. (in 1648) Elisabeth Vervooren of Vervoorn; 3o. (in 1661) Maria de Vlaming van Oudshoorn, weduwe van Johan van Kuyk van Mierop. Zijn tweede vrouw maakte gedichten, waarvan een aantal opgenomen zijn in de Uyt-Spanning der Vernuften van haar man. Cornelis van S., de geschiedschrijver van Gorinchem, was hun zoon.

Zijn portret is gegraveerd door Corn. Bloemoert.

Zie: M. Balen, Beschnjv. der stad Dordrecht (Dordr. 1677) 226-8; T h . Jorissen, Memoriën van Mr. D.v. Bleijswijk(Werken Hist. Gen. n.s. 45) 16; J.E. Elias, De Vroedschap van Amsterdam, 1,280; G.

Kalff, Gesch. der Ned. Letterk. IV (Gron. 1909) 435. van Kuyk

< >