NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Schuere, nicasius van der

betekenis & definitie

SCHUERE (Nicasius van der), Casen Verschuere,ab Horreo vulgodictus van der Schuere, van der Schure, zoon van Willem ofWillekin van der Schuere, die om zijn grappen gewoonlijk S chuerkin werd genoemd, van afkomst Gentenaar, ‘een jonck, teer, persoonkin’, was oorspronkelijk wijnkooper. Na zich een tijdlang te Leuven op de studie der medicijnen te hebben toegelegd, ging hij naar Frankrijk, waar hij eerst een los leven heeft geleid, maar later tot zulk een volledigen omkeer is gekomen dat van Vaernewijck voor zijn ingetogenheid niets dan lof heeft. Overgegaan tot de zijde der Reformatie begon hij in den zomer van 1566 zich te oefenen voor het predikambt. Den 3en van hooimaand 1566 preekte hij te Stallendriesche bij Gent, in Aug. in zijn vaderstad zelf. Veel natuurlijken aanleg schijnt hij daarvoor niet te hebben gehad; van Vaernewijck vertelt, dat hij niet weinig stotterde en dat hij meermalen gedurende zijn preek zelfs steken bleef. Toen 10 Nov. 1566 voorde eerste maal in den Nieuwen Tempel even buiten Gent de Gereformeerden dier stad zich tot een godsdienstoefening verzamelden, werd aan van der Schuere opgedragen daarbij voor te gaan. In verband met de toen en vervolgens door hem gedane werkzaamheden werd hij 9 Dec. van dat jaar voor den magistraat ontboden om zich te hooren voorschrijven dat hij alleen prediken zou, geen huwelijken bevestigen en sacramenten bedienen. Toen dit voorschrift in Mrt. 1567 - waar hij weigerachtig bleek zich eraan te onderwerpen - werd herhaald, zag hij zich genoodzaakt de wijk te nemen naar Engeland. Als predikant der nederduitsche vluchtelingenkerk van Maidstone vinden we hem in 1569 daar terug. Nadat hij hier ongeveer drie jaar had gestaan, rezen er bezwaren tegen zijn zuiverheid in de leer; vermoedelijk ten aanzien van de erfzonde, welker bestaan bij jonge kinderen hij schijnt te hebben ontkend. Naar aanleiding daarvan werd hij toen, vóór 27 Mrt. 1572, door den superintendent der nederduitsche vluchtelmgenkerken, den bisschop van Canterbury geschorst, terwijl Bartholdus Wilhelmi te zijner vervanging van Londen kwam. Voorzoover blijkt kwam dit geschilpunt, zoo lang van der Schuere in Engeland bleef, nooit tot rust. In het predikambt vinden we er hem dan ook niet terug. Wel is dat echter het geval reeds kort nadat hij in 1578 naar Vlaanderen was teruggekeerd. Toen kreeg hij in het nabij Gent gelegen Drongen weereen nieuwe standplaats. 22 Mei 1579 kocht hij zich daar voor ƒ 105. - een huis, de vroegere woning der abten van Drongen. Tot 1584 bleef hij zich aan de kerk te dier plaatse wijden. Toen drong hem de inneming van Gent door Parma haar te verlaten. Van zijn lotgevallen daarna is niets bekend. Hij is reeds in de zestiger jaren getrouwd geweest met een meisje Sbucx Lievins dochter, en was een zusterszoon van Jacques Hughaert.

Eén boekje heeft van der Schuere geschreven: Een cleyne of korte institutie, dat is onderwijsinghe der Christelijker Religie ghestelt in loci communes (Gent 1581). Het heeft een vrij belangrijke geschiedenis gehad. Sterk supralapsarisch van inhoud, zóó sterk dat het zelfs gevaar liep in God den auteur der zonde te zien, wekte het reeds terstond bij zijn verschijnen, niet onmogelijk bij zijn gemeente en bij den magistraat van Gent, maar in allen gevalle bij de overige kerken in de classe Oost-Vlaanderen tegenspraak. Naar aanleiding van een door deze ter nationale synode van Middelburg ingebracht vraagpunt werd de schrijver toen door laatstgenoemde vergadering verhoord, en - nadat deze zijn werk onstichtelijk had bevonden - er toe gebracht eenige stellingen er tegen te onderteekenen en te beloven verdere publicatie tegen te gaan. Of 't onwil geweest is dat deze belofte niet werd uitgevoerd, of overmacht: in allen gevalle er bleven exemplaren bestaan. Nog in 1596, op de conferentie te Leeuwarden, wierp Pietervan Ceulen de stellingen, die het verdedigde, Ruardus Acronius voor de voeten, die ze eerst vergoelijkte, maar later bepaald goedkeurde. Tevens leefde het destijds nog voort in een extract eruit, dat in Mei 1597 met ‘lasterlijke praefatiën’ door Gerrit Jansz is herdrukt, en waartegen de particuliere synode van Noord-Holland van dat jaar aan de kerk van Amsterdam opdroeg een weerlegging te schrijven. Werd op de synode van 1600 die kerk van die opdracht vrijgesteld, omdat 't boekje in kwestie weer genoegzaam in vergetelheid geraakt zou zijn, toch werden ook in de volgende jaren van der Schuere's naam en gedachten nog herhaaldelijk genoemd. In 1605 liet Arminius er zich zeer ongunstig over uit in een van zijn brieven. En nadat in 1610 te Amsterdam van de Korte onderwijzing een tweede druk was verschenen, maakten de daarin voorgestane gevoelens ook weer een punt van discussie uit tusschen de Remonstranten en de Contra-Remonstanten op de haagsche conferentie van 1611. Eenige jaren werd toen van der Schuere's nagedachtenis met rust gelaten. Maar in 1616 en 1617 werd hij weer opnieuw in den strijd van die dagen betrokken. In het eerstgenoemde jaar verscheen anoniem van de hand van Reinier Telle: Tafereel, begrijpende cortelijck het groot ende merckelijck verschil datter is tusschen de leere der H. Schrifure(!) ende der Gereformeerde kercken, aen de eene ende der Contra-Remonstranten aen de andere zijde aangaende drie Godts-lasterlijke poincten. (Pamflet Tiele no. 1221; Knuttel no. 2301, vgl. 2514). naar aanleiding waarvan het Hof van Gelderland echter 6 Febr. 1617 uitsprak, dat de daarin geuite beschuldiging, als zou de leer der Contra-Remonstranten turksch zijn, onjuist was en dat het openlijk verbrand moest worden. Vgl.Wtenbogaert, Kerkelijke Historie (Rotterdam 1647) 775, 776. Tegen de uitspraak van het Hof van Gelderland verscheen anoniem het door Taurinus geschrevene: Zedich ondersoeck van

eenige handelingen enz in Gelderlandt inde maent Februarius voorgevallen

(Pamflet Tiele no. 1296; Knuttel no. 2420, 2421), waartegenover weer: Antwoord op zeker lasterschrift, gheintituleertzeedich in der daet onzedich ondersoeck.... doorE usebium Phila lethium in de Mater Salem (Amsterdam) (Pamflet Tiele no. 1298; Knuttel no. 2422) Ten slotte dient nog vermeld het bestaan van een 13-tal artikelen van van der Schuere, betreffende zaken met de Wederdoopers, Socinianen enz., indien te Water althans goed is ingelicht geweest, nu nog, voorzien van 's mans eigenhandige onderteekening, aanwezig te Middelburg.

Zie: M.A. Gooszen, Aanteekeningen ter toelichting van den strijd over de praedestinatie in het Gereformeerd Protestantisme in Geloof en VrijheidXL II (1908) 1-22; Handelingen derMaatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent IX (1909) 26; te Water, Historie der Hervormde Kerk te Gent(Utrecht 1756) 179-188; J.H. Hessels, Ecclesiae Londino-BatavaeArchivum II en III, (Cantabr. 1889 en 1897) registers in voce; Werken derMarnixvereeniging S. II, D. III, 364, 420; D.

Ti lenus, Tractaat van de oorsaaken oorsronk (!) dersonde, vertaald u i t 't Fransch, i n Eenige tractatjes van Paschi er de Fi jne I (Rotterd. 1713) 359; H.Q. Janssen, De Kerkhervorming in Vlaanderen I (Arnh. 1868) 179,198; Reitsma en van Veen, Acta I, register in voce; J.L. Eggen, De invloed van Zuid-Nederland op Noord-Nederland (Gent 1908), register in voce; Chr. Sepp, Drie Evangeliedienaren uit den tijd der Hervorming (Leiden 1879) 100, 115; G. Brandt, Historie derReformatie (Amst. 1671-1674) I, 815 en aant. 50; II, 372; Schriftelijcke conferentie, gehouden in 's Gravenhage in den Jare 1611 ('s Gravenh. 1617) 32, 38; Praestantium ac eruditorum virorum epistolae ecclesiasticae (Amst. 1660) 204; Marcus van Vaernewyck, Van die beroerlicke tijden ....in Ghendt, ed. van der Haegen (Gent 1872-1881) register in voce.

van Schelven

< >