RUYTER (Herman de), geb te 's Hertogenbosch omstreeks 1540 en gest. op het slot Loevestein 19 Dec. 1570, was de zoon van Henrick de Ruyter (gest. vóór 1556) enChristina van Dulmen. Daar Herman in 1556 en 1557 nog onmondig was en hij wellicht in de tweede helft van 1563 huwde met de toen nog minderjarige Marijken, dochter van Jan (zoon van Lieven Berendszoon van Mennen en Jutken, dochter van den wandsnijder Jan van Loom genaamd Nobelman), zoo
hebben wij zijn geboortejaar gesteld op ± 1540. De oudst bekende van zijn geslacht was Henrickde Ruyter, wiens zoon Henrick reeds in 1506 overleden was, achterlatende twee kinderen Henrick enElisabeth. Deze derde Henrick was in 1531 reeds gestorven, achterlatende een zoon Henrick, den vader van Herman.
Herman was dus een poorter van vier geslachten her uit den Bosch. Hij had een ouderen broer Henrick, twee oudere zusters en eene, die jonger was. Van zijn ouders erfde Herman, die ‘ossencoopere’ was, het huis ‘de Bellaard’ in de Orthenstraat te 's Hertogenbosch bij het St. Geertruiklooster (thans No. 55). Hier hield hij in 1566 en 1567 verblijf met zijne vrouw. Het door deze laatste ten huwelijk meegebrachte huis ‘in de drie Nobelen’, dat in den Bosch in de Vughterstraat stond, verkocht Herman reeds 20 Febr. 1564. Herman de Ruyter kan gerekend worden onder de gegoede burgers van den Bosch en had ook van zijne vrouw wel 3000 gulden ten huwelijk gekregen.
In 1566 en 1567 treedt hij in den Bosch naar voren als een ijverig gereformeerde, hoewel hij geen lid was van den gereformeerden kerkeraad of het consistorie. Hij begeleidde de predikanten, nam deel aan de geuzenprediking en bracht in Febr. 1567 den kapitein A. van Bombergen in de stad, die zich tot in April aldaar als heer en meester gedroeg, terwijl Herman optrad als ‘schouteth des voerschreven Bombergen’. Toen dan ook 11 April deze laatste vertrok en weenende de stad verliet, reed Herman naast hem. Wellicht ging de Ruyter naar het land van Kleef. Natuurlijk behoorde ook hij onder het getal der burgers, die verbannen werden en wier goederen werden geconfisqueerd. Hij wendde zich thans tot den Prins van Oranje en werd diens ‘emissario’ in de Betuwe en noordelijk Brabant.
Hij komt Zaterdagavond 9 Dec. 1570 plotseling weer te voorschijn, doordien hij met enkele anderen, als franciscaner monnik verkleed, bij verrassing het slot Loevestein innam. Deze inbezitneming geschiedde onder de goedkeuring van Prins Willem van Oranje. Bij deze gebeurtenis werd de slotvoogd Arnt de Jeude, heer van Hardinxvelt, vermoord. Zijne tweede echtgenoote, Maria Boysot, bleef in handen der overrompelaars; in de eerstvolgende dagen werd zij door een musketkogel licht gewond, herstelde echter hiervan en stierf ten slotte anno 1615 te Brussel meer dan tachtig jaar oud. Met een twintigtal mannen nam de Ruyter het slot in bezit; 's Maandags voegden zich nog een achttal bij hem. Donderdag 14 Dec. kwam de spaansche kapitein Lorenzo Perea met 50 soldaten uit het garnizoen van den Bosch voor Loevestein.
Op bevel van Alva kwamen in den nacht van Zaterdag op Zondag er nog 60 haakbusschutters uit 's Hertogenbosch en toch hield de bezetting het nog tot Dinsdag 19 Dec. uit. Nadat door veldgeschut een bres gemaakt was, ontstond een hevig gevecht van man tegen man en des morgens om elf uur werd het slot stormenderhand door de Spanjaarden herwonnen. De Ruyter stierf daarbij den heldendood niet tengevolge van het in de lucht laten springen van het kasteel; hieromtrent verhalen de oudste berichten niets. Hij heeft zich geweerd met een groot slagzwaard, zoolang hij kon, doch werd eindelijk door de Spanjaarden gedood. Dezen sloegen het lijk het hoofd af, namen dit mede naar den Bosch, waar zij het ‘in kleinachting van alle vrienden en bekenden’ op de Markt op het schavot zetten, waar het lang moet hebben gestaan. Zeventien partijgangers van de Ruyter
werden gevangen genomen en over den Bosch naar Antwerpen gebracht. 12 Jan. 1571 werden aldaar twaalf gedood, tien werden gehangen en twee geradbraakt. Onder degenen, die geradbraakt werden was Michiel Willems, bijgenaamd Schemel, een stadgenoot van de Ruyter en ook bekend als een der heftigste beeldstormers uit den Bosch in 1566. De Ruyter liet een zoon na, Job Hermansz. de Ruyter. Door dezen is het geslacht in de mannelijke lijn tot 1760 en in de vrouwelijke linie door de rotterdamsche familie van der Pot tot nu tot in stand gebleven.
Zie: J.G.R. Acquoy, Herman de Ruyter ('s Hertogenbosch 1870); bij dezen alle bronnen en literatuur vóór 1870; A.F.O. van Sasse van IJsselt, De voorname Huizen en Gebouwen van 's Hertogenbosch, alsmede hunne eigenaars of bewoners in vroegere eeuwen ('s Hertogenbosch 1911) I, 75-87. Voor de Ruyter's bossche omgeving: W. Meindersma, De Reform. Beweging derzestiende Eeuw te 's Hertogenbosch in Nederl. ArchiefvoorKerkgeschiedenisVII, 380-392 en VIII, 62, en de artikelen over Agylaeus en C. van Diest in dit Biogr. Woordenboek (I kol. 47 en 716).
Meindersma