NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Rutgers, antonie

betekenis & definitie

RUTGERS (Antonie), geb. 2 Maart 1805 te Groningen, waar zijn vader predikant was, overl. 18 Oct. 1884 te 's Gravenhage. Hij bezocht het gymnasium zijner geboorteplaats en werd 16 Jun. 1821 als student aan de universiteit aldaaar ingeschreven.

Na in 1823 het candidaatsexamen in de letteren en in 1825 dat in de theologie te hebben afgelegd, begaf hij zich naar Leiden ter voortzetting zijner studiën bij prof. Hamaker. Op verzoek van het curatorium der groningsche hoogeschool belastte hij zich van 1828-1829 met het geven van de colleges in de kerkgeschiedenis aan die universiteit. 1 Dec. 1828 werd hij te Breede, onder Warfum, tot predikant beroepen, waar hij 5 Apr. 1829 zijn intree deed, en 21 Apr. 1830 promoveerde hij te Groningen tot doctor in de theologiae op een proefschrift: Annotatio in Joëlem.20 Mei 1833 huwde hij te IJsselstein Jeremina Frederika Abresch.20 Juni 1837 werd hij benoemd tot gewoon hoogleeraar in de faculteit der wijsbegeerte en letteren aan de universiteit te Leiden, waar hij college gaf in hebreeuwsch en hebreeuwsche antiquiteiten, uitlegging van het Oude Testament en gedurende eenige jaren ook in 't Sanskrit. 24 Mei 1840 schonk de universiteit van Groningen hem het eeredoctoraat in de letteren. 26 Aug. 1847 hertrouwde hij met Louise

Wilhelmina Abresch te IJsselstein, zuster zijner eerste vrouw. Na zijn emeritaat in 1875 verliet hij Leiden en vestigde zich met der woon te 's Gravenhage.

R. was lid van het Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten te Amsterdam, van de Koninklijke Akade-

mie van Wetenschappen te Amsterdam, van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen te Utrecht en van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Middelburg.

Van zijne hand verscheen, behalve het bovenvermeld proefschrift: Historia Jemanae sub Hasano Pascha (Leiden 1838); Oratio de Samuelis in populo Israelitico formando vi saluberrima ('s-Grav. 1840); Oratio deAcademiis origine universitatum (Leiden 1849); De Sanskrit-drukletters (Leiden 1851); Het lijdvak der Babylonische Ballingschap (Leiden 1851); Overde tabulae Eugubinae in Versl. en Meded. Kon. Akad. Wet., afd. Letterk. I (1856) 237; II (1857) 103; Hetbeheerder kerkelijke goederen en fondsen van de Nederd. Herv. gemeente te Leiden (Leiden 1869); De echtheid van het tweede gedeelte van Jesaja (Leiden 1866).

Zuidema

< >