NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Rijcke, petrus

betekenis & definitie

RIJCKE (Petrus), de Ryke,Ryckius. Groot voorstander van de Reformatie, een vroom en geleerd man, wiens naam in de geschiedenis der Reformatie met eere genoemd wordt. Van groote verdiensten op het terrein van kerk en staat, daar hij in kerkelijke en staatkundige betrekkingen de Gereformeerde kerk te Gent, de Geref. kerken onder het kruis en in Duitschland verstrooid, de stad Vlissingen, de provincie Zeeland, ja zijn gansche vaderland krachtig gediend heeft. Geboren uit een oud, aanzienlijk geslacht te Gent, heeft hij aldaar als advocaat de rechtspraktijk uitgeoefend, terwijl hij als ‘een der voornaemste ouderlingen’ de kerk te Gent heeft gediend. Om zijn uitnemenden ijver voor de bevordering der Reformatie noemt de ‘Gentsche Geusen Kronyk-schrijver’ hem ‘Advokaet van de Geusche quade zaeke, en Opperhooft van de Consistorianten’. In 1565 wijdde zijn vriend en stadgenoot Lucas de Heere, schilder en dichter, hem in zijn Hofen BoomgaertderPoësiën (Gent 1565) een sonnet over den strijd tusschen vleesch en geest. 2 Sept. 1566 protesteerde hij, door den magistraat van Gent daarover ondervraagd, tegen de beeldstormerij en verklaarde, dat zij buiten weten en tegen den wil van het calvinistisch consistorie had plaats gehad. Toen de graaf van Egmond, landvoogd van Vlaanderen, 8 Sept. 1566 te Gent was gekomen ‘om het Accoord, met de vereenigde Edelen gesloten, aldaer ten uitvoer te brengen, en een byzonder verdrag te maeken met de ketters’ werd o.a. Mr. Pieter de Ryke als een der bijzondersten der sectarissen, door den magistraat op het stadhuis ontboden en was hij met dezen een uur in onderhandeling om een overeenkomst te treffen wegens de gereformeerde godsdienstoefening, welk accoord Egmond 10 Sept. onderteekende. 13 Sept. vertrok hij als deputaat van de predikanten naar Egmond te Oudenaarde, om eenige ophelderingen of uitbreiding van dit verdrag te verkrijgen. 26 Sept. had hij weer een samenkomst met den graaf te Gent, en op 16 Oct. liet hij het accoord door de Gereformeerden onderteekenen, volgens hetwelk ‘die van de nieuwe Religie’ hun predikaties zouden houden buiten de stad Gent. Hierop koos het consistorie de Rycke in de commissie van twaalf personen ‘voor de oprichting van de Protestantsche kerk’.

Doch nu begonnen de moeilijkheden. Margaretha van Parma stond bij missive van 4 Dec. de prediking toe, mits er niet getrouwd en gedoopt werd, wat het consistorie weigerde. De magistraat gelastte 3 Febr. 1567 de opheffing van het consistorie en verbood de uitoefening van den geref. eeredienst, waarop weer een onderhoud van de Rycke c.s. met Egmond op 7 Febr. plaats had. Nadat in het laatst van Maart de magistraat den geref. godsdienst geheel had doen ophouden, en op 11 April door den President en den Raad van Vlaanderen aan alle advocaten en procureurs de eed van trouw aan den koning en aan de oude religie was opgelegd, blijkt de Rycke Gent te hebben verlaten. Althans 18 April 1567 was hij reeds vandaar vertrokken, daar op dien dag zijne goederen op last van het Hof werden geïnventarieerd. Zijne belijdenis van de waarheid en de broederlijke gemeenschap, die hij onderhield met de predikanten der kruiskerken in de Zuidelijke Nederlanden, inzonderheid met Franciscus Junius, wiens gevangenneming hij wist te voorkomen, waren oorzaak, dat hij werd ingedaagd en op 15 Juli 1567 bij verstek voor 50 jaren ‘gebannen op halsstraffe’ met verbeurdverklaring van al zijne goederen. Hij begaf zich metterwoon naar Wezel, alwaar hij in 1568 als lid van eene der vluchtelingengemeenten het Convent heeft bijgewoond, welks artikelen hij onderteekende. In 1571 was hij nog te Wezel woonachtig. De emdensche Synode van 1571 benoemde hem in de wezelsche commissie, tot welke vacante gemeenten, zich moesten wenden ter verkrijging van een dienaar, en eveneens in de wezelsche commissie in zake de beschrijving van de geschiedenis der Reformatie. Onzeker is, of hij de Synode te Emden heeft bijgewoond. Zijn naam komt niet voor onder de onderteekenaars der acta. Bij prins Willem I, wiens vertrouwd medewerker hij was, stond de Rycke in hooge achting. In 1570 was hij werkzaam als een van 's Prinsen commissarissen, die in de waalsche en vlaamsche vluchtelingenkerken te Keulen, Wezel, Duisburg en omliggende plaatsen belast waren met de regeling van een maandelijksche collecte van penningen ten behoeve van de krijgskas.

Toen 's Prinsen volk 7 Sept. 1572 Oudenaarde

had ingenomen, werd de Rycke door den Prins er heen gezonden om den Grooten Raad aldaar te bewegen tot het afleggen van den eed van trouw aan den Koning en aan den Prins van Oranje als zijn stadhouder. Zijn welsprekende rede had echter niet het gewenschte succes. De overheid, opgestookt door de geestelijken, bleef weigerachtig, waarop het krijgsvolk op wreede wijze de stad verliet. Nadat door het overgaan van Bergen in Henegouwen 's Prinsen zaken in Vlaanderen en Brabant verliepen, zoodat de Rycke daar geen dienst meer kon doen, keerde hij naar Zeeland en Holland terug. De mislukking in 1573 van den aanslag op den Diemerdijk tot ontzet van Haarlem, waarvan de Noord-Hollanders den overste Sonoy de schuld gaven, had een gespannen verhouding tusschen hen doen ontstaan. Nadat de pogingen tot verzoening van den door den Prins gezonden Charles Boisot gefaald hadden, zond de Prins de Rycke twee malen naar het Noorderkwartier, wien het gelukte de verdeelde gemoederen eenigermate te bevredigen. De Prins, als stadhouder van Zeeland, erkende zijne verdiensten door hem 8 Juli 1573 aan te stellen tot baljuw van Vlissingen, in welke betrekking hij gedurende het beleg van Middelburg door de Zeeuwen belangrijke diensten aan de goede zaak heeft bewezen. In 1576 hielp hij als gevolmachtigde van den Prins en van de Staten van Holland en Zeeland de Pacificatie van Gent sluiten en onderteekende het tractaat (8 Nov.). 28 Juni 1578 werd hij, wegens de stad Vlissingen, beëedigd als lid van het college van Gecommitteerde Raden van Zeeland. 13 Nov. 1578 werd hij met drie anderen door Zeeland gedeputeerd om de Unie van Utrecht tot stand te helpen brengen, welke 23 Januari 1579 werd voltooid en ook door hem geteekend. 23 Juni 1580 bekleedde de Prins hem met de waardigheid van ‘Eersten Edele van Zeeland’, welke hij tot zijn dood toe behield. In Aug. 1582, toen de Prins van Oranje met den hertog van Anjou de magistraat te Gent veranderde, werd de Rycke tot ‘een van 's Heeren kiezers’ verkozen. Namens de Staten van Zeeland onderteekende hij, als president van het Hof, de tusschen de Staten en de zeeuwsche kerken gevoerde correspondentie over de politieke approbatie van de zeeuwsche kerkenordening der provinciale middelburgsche Synode van 1 Febr. 1591, welke approbatie 13 Nov. 1591 verleend werd. Hij overleed in Febr. 1596. Zijn portret komt voor in Zelandia Illustrata. Volgens sommige berichten zou van zijne hand verschenen zijn het geschrift in Titulum de Appellationibus, 'sGravezande teekent aan, dat hij verscheiden volwassen kinderen heeft gehad, zooals blijkt uit het ‘Middelburgsche Register der Hervormde Ledematen’.

Tweemalen blijkt hij gehuwd geweest te zijn, de eerste maal met eene van de Lusschaert van Aalst, stiefdochter van François Hueriblock,die hem een zeer groot vermogen aanbracht, en na in Nov. 1568 voor den Raad van beroerten gedaagd te zijn, eveneens verbannen werd - 29 Mei 1579 is te Middelburg een kind ged. van Mr. Pieter de Rijcke enJossyne Huerblocq-de tweede maal ondertr. hij te Middelb. 9 Sept. 1582 (getr. 16 Sept.) met Isabeau van der Varent, dochter van Aarnout van der Varenten Isabeau de Beveren, uit welk laatste huwelijk hij een dochter had, Anna de Rycke, welke in den echt trad met jonkheer Jakob Winckelman ‘Capitein en Commandeur der Stad en Eilande van Tholen’.

Zijn portret is gegraveerd door Houbraken naar een schilderij van een onbekende.

Zie: J.de Jong: De Voorbereiding en Constitueering van het kerkverband der Nederl. Geref. Kerken (Gron. 1911) reg.; Lofvermeldend Levensverhael van den Wel-Edelen Heer Mr. Pieter de Rycke, ouderling der Hervormde Kerke te Gent, en, laestelijk Eersten Edelen van Zeelandt bij W. te Water, Historie der Hervormde Kerke te Gent (Utrecht 1756), 271-293; J.W. te Water, Historie der hervormde kerke en doorluchtige schoole te Gent. Aanhangsel (Utrecht 1794), 87; A. 's Gravezande, De Unie van Utrecht herdacht (Middelburg 1779) reg.; 's Gravezande, Twee honderd jarige Gedachtenis van het eerste Synode der Nederl. kerken te Wezel (Middelb. 1769), 132 vg.; 's Gravezande, Tweede Eeuw-gedachtenis der Middelb. vrijheid (Middelb. 1774), 367; J.H. Hessels, Epistulae et tractatus Reformationis historiam illustrantes (= Ecclesiae-Londino-BatavaeArchivum) (Cantabrigiae 1889) II, 434; V. Fris. Notes pour servir a l' Histoire des Iconoclastes et des Calvinistes a Gand de 1566 a 1568 in de Handelingen der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent IX (Gand 1909), 50,133-136; Ed. de Coussemaker Troubles religieux du XIVe siècle dans la Flandre maritime 1560-1570 (Bruges 1876), reg.; F. Nagtglas, Levensberichten vanZeeuwen (Midd. 1893) II, 514.

de Jong

< >