REEDE-GINCKEL (Godard, baron van), le graaf van Athlone, baron van Agrim, vrijheer van Amerongen, heer van Ginkel, Lievendael, Elst, Middachten, Herveld, Rouenburg en Nienburg. Geb. op het voorvaderlijk slot te Amerongen 4 Juni 1644 (volgens familiebijbel), overl. te Utrecht 11 Febr. 1703; zoon van Godard Adriaan (kol. 1009) en van Margaretha Turnor.
Ridder der Duitsche Orde, Balye van Utrecht, was hij 12 Mei 1674 commandeur zonder commende; 30 Maart 1675 commandeur te Rhenen; 14 Sept. 1685 id. te Leiden, 8 Oct. 1695 te Maasland en werd 24 Febr. 1697 met eenparige stemmen der commandeurs verkozen tot landcommandeur, de hoogste waardigheid hier te lande.
Door prins Willem III 16 April 1674 onder de edelen en ridderschap van Utrecht beschreven, doch zoodanig, dat hij niet zou compareeren zoolang zijn vader sessie had. Hem werd sessie vergund 19 Oct. 1693. Hij deed 7 Dec. 1701 afstand van zijn beschrijving onder het lid der edelen en ridderschap van Utrecht en werd 16 Aug. 1702 dijkgraaf van den Lekdijk bovendams. In 1675 was hij luitenant-opperjagermeester van de Veluwe.
Godard van Reede werd ritmeester over een comp. ruiters 3 Jan. 1658. In 1660 vergezelde hij zijn vader naar Spanje en keerde vandaar in 1661 te Amerongen terug (Lidmatenboek der Herv. Gem. 6 Oct. 1661). Hij werd majoor 24 Mei 1663 en kolonel van een regiment te paard 18 Sept. 1665. Vermoedelijk heeft hij den oorlog van 1672, en volgende jaren meegemaakt en onder Willem III en zijn dappere bevelhebbers de krijgskunst geleerd, doch heldenfeiten uit dien tijd staan van hem niet geboekt. Wel was hij 11 Aug. 1674 met zijn regiment in den bloedigen slag bij Senef en ontving daar een zware verwonding, waarvan hij geheel herstelde. In het volgende jaar, 23 Sept. 1675, bevorderd tot commissaris-generaal der cavalerie (óók wel geheeten: wachtmeester-generaal over alle compagnieën paarden), werd hij 20 Oct. 1683 luitenant-generaal en vergezelde in dien rang Willem III opzijn tocht naar Engeland (Nov. 1688). Hij werd al spoedig door Willem naar Harwich gezonden, waar een schotsch regiment de nieuwe regeering gehoorzaamheid weigerde en tot muiterij was overgeslagen. De oproerige soldaten, die in de moerassige streken van Lincolnshire een sterke stelling hadden ingenomen, werden nabij Sleaford door van Reede overvallen en zoo krachtdadig aangetast, dat zij zich onvoorwaardelijk moesten overgeven.
In 1690 was hij met Willem III in Ierland, hielp met zijn ruiters den slag aan de Boyne winnen en werd bij het vertrek van den vorst naar het vasteland door dezen tot opperbevelhebber der hollandsch-engelsche krijgsmacht in lerland benoemd, waar de partij van Jacobus nog vele aanhangers telde, die met behulp van fransch geld en troepen nog onderscheidene steden bezet hielden. Het vergevorderde seizoen noodzaakte van Reede de winterkwartieren te Kilkenny te betrekken, waar hij onophoudelijk werd verontrust door de ‘rapparees’, iersche benden, die op eigen beweging de guerilla voerden. Weinig kon van Reede tegen deze ondernemen: zijn soldaten, slecht voorzien van proviand en krijgsbehoeften en op betaling hunner achterstallige soldij aandringende, werden door een oproerigen geest aangegrepen en stroopten reeds den omtrek af, toen gelukkig in de lente van het volgend jaar groote voorraden en belangrijke geldzendingen aankwamen. Thans maakte van Reede zich gereed den veldtocht met kracht te openen. Hij verzamelde zijn troepen bij Mullingar, waar de hertog van Wurtemberg van Clonmel uit noordwaarts getrokken, zich met hem vereenigde en rukte op het sterke Athlone aan. Ballymore, door den ierschen generaal Sarsfield zéér versterkt om Athlone en Lanesborough te dekken, werd 17 Juni stormenderhand veroverd en twee dagen later, 19 Juni 1691, verscheen van Reede voor de wallen van Athlone. Hier voerde de fransche generaal St. Ruth het bevel en achtte de onneembaarheid der vesting boven allen twijfel verheven. Niettemin slaagde van Reede, na een reeks van dappere bestormingen, door een vernuftig bedacht, doch uiterst gevaarlijk plan, 30 Juni de stad in te nemen. Hij betoonde zich als overwinnaar grootmoedig, beloofde pardon aan ieder, die zich binnen een gestelden termijn onderwierp, doch werd in zijn goede bedoelingen door St. Ruth tegengewerkt, die leger en burgerij tegen den veroveraar bleef aanstoken. Na Athlone te hebben versterkt en van garnizoen te hebben voorzien, vestigde van Reede 11 Juli zijn hoofdkwartier te Ballindsloe, omtrent 4 mijlen van Aughrim, waar St. Ruth positie had genomen. 12 Juli kwam het tot een treffen en na een hardnekkig gevecht van twee uren, werd de strijd ten voordeele van het hollandsch-engelsche leger beslist. Onder de talrijke gesneuvelden bevond zich ook St. Ruth. Na eenige dagen rust sloeg van Reede 19 Juli het beleg voor Galway. Twee dagen later besloot d'Usson, de gouverneur, tot de overgave op aannemelijke voorwaarden en 26 Juli deed van Reede zijn intocht binnen Galway, waar hij door de magistraat met diep ontzag werd ontvangen. Denzelfden dag vertrok d'Usson met 2300 man naar Limerick, de laatste toevlucht der Jacobuspartij, op den voet gevolgd door van Reede die bezorgd was voor nieuwe hulp uit Frankrijk. Hij sloot Limerick van alle zijden in, trok 22 Sept. de Shannon over en richtte zijn voornaamsten aanval tegen het fort, dat de Thomond-bridge bestreek. Deze sterkte ingenomen zijnde, achtten de belegerden verderen tegenstand nutteloos en parlementeerden. Inmiddels was een engelsch eskader in den mond van de Shannon verschenen om allen mogelijken toevoer af te snijden en Limerick, geen uitkomst ziende, gaf zich 3 October over op voorwaarden, die wel groot opzien baarden, doch die voor zoover van Reede daarbij betrokken was, getrouw werden nageleefd.
De inname van Limerick maakte een einde aan den oorlog in Ierland. Godard van Reede vertrok, na de noodige beschikkingen te hebben gemaakt, naar Dublin, waar hij met groote blijken van achting en dankbaarheid ontvangen werd. Op 5 Dec. zeilde hij aan boord van ‘the Monmouth yacht’ naar Engeland en kwam twee dagen later te Chester. Zijn reis naar Londen geleek een zegetocht en bij zijn aankomst aldaar werd hij openlijk door den president van het Lagerhuis gehuldigd. Bescheidenlijk beantwoordde van Reede deze toespraak door het succes grootendeels toe te kennen aan de dapperheid van het engelsche leger. Kort daarna, 4 Maart 1692, werd hij benoemd tot baron van Agrim en graaf van Athlone en verkreeg 13 Oct. 1693 van koning Willem de verbeurdverklaarde goederen van William Dongan, graaf van Limerick, groot 26000 acres, doch deze schenking werd door het parlement 15 Dec. 1699 teniet gedaan. 20 Maart 1692 ontving hij den rang van generaal der cavalerie, en 9 Juli van dat jaar vereerde Christiaan V, koning van Denemarken, hem met de ridderorde van den Olifant. Hij was 6 Maart 1692 met koning Willem naar het vasteland vertrokken en nadat reeds 27 Juli 1691 een ‘publyk dank-gebed’ over zijn ‘victorieën in Yrland’ in de kerk te Amerongen was gedaan, werd in zijn presentie aldaar 21 Maart 1692 een predicatie gehouden over de ‘zeeghafte heldendaden van den Generaal van Ginkel. (Over deze leerrede, die werd uitgegeven, schreef Ds. Jacobus Anspach een lezenswaardig opstel in den Geld. Volksalm. 1874, 54-90).
Al spoedig daarna was hij weer te velde, want hij was tegenwoordig bij de inneming van Namen door Lodewijk XIV; 3 Aug. 1692 streed hij bij Steenkerken en was in hetzelfde jaar voorzitter van den krijgsraad, die Grandval veroordeelde wegens zijn aanslag op het leven van Willem III. In het volgend jaar was hij met zijn regiment in den slag bij Landen (19 Juli 1693), waar hij ternauwernood den dood door verdrinking in de Geete ontkwam bij een poging om gedurende den terugtocht de orde te herstellen. In den veldtocht van 1695 commandeerde hij de hollandsche ruiterij in het leger van den keurvorst van Beieren en verwierf grooten roem bij de herneming van Namen. Vroeg in het volgend voorjaar ondersteunde hij de onderneming van Coehoorn tegen Givet waar deze de rijke magazijnen verwoestte, door Lodewijk XIV aldaar met het oog op den aanstaanden veldtocht aangelegd.
In 1702 commandeerde hij het Statenleger, dat in het land van Kleef was bijeengetrokken. Met 14000 man was hij gelegerd op de Mookerheide, waar het fransche leger onder den hertog van Bourgogne, groot 50000 man hem zocht te overrompelen. Al vechtende trok hij zich voorzichtig terug, wierp zich in de buitenwerken van Nijmegen en hier, dapper bijgestaan door de burgerij van die stad, drong hij den vijand terug en verijdelde alzoo het plan van dezen om in het hart der Republiek door te dringen, (11 en 12 Juni 1702). Hij was daarna tegenwoordig bij de meeste belegeringen in dat jaar (Keizersweerd, Venloo, Stevensweert, Roermond, Luik, Stockem, Grevenbroek en Hamond) en werd na het overlijden van den graaf van Nassau-Usingen tot veldmaarschalk van het staatsche leger aangesteld (19 Oct. 1702). Doch eer de nieuwe veldtocht werd geopend en slechts weinige dagen nadat hij in een grooten krijgsraad te 's Gravenhage het ontwerp daarvoor had helpen beramen, werd hij 9 Februari door een beroerte aangetast, die hem 11 Februari 1703 binnen Utrecht uit het leven rukte. Hij werd met 16 kwartieren te Amerongen begraven.
Hij woonde een groot deel van zijn leven te Utrecht, ook wel te 's Gravenhage.
In laatstgenoemde stad bewoonde hij het z.g. ‘Huis van IJsselstein’ of ‘Huis van der Nieuburg’, ook onder den naam van ‘de Moriaen’ voorkomende, gelegen aan de Plaats op den hoek van den Kneuterdijk.
Van Reede huwde te Ellecom 26 Aug. 1666 Ursula Philippota van Raesfelt, vrouwe van Herreveld, Middachten, Roenburg en Nienburg, overleden op Middachten 30 Sept. 1721; dochter van Reinier, heer van Middachten, en van Margaretha van Leefdael. Uit dit huwelijk sproten zes zoons en acht dochters: Frederik Christiaan (kol. 1013), Godard Adriaan (kol. 1022) en Reinhard (kol. 1020). Een zoontje overleed jong; van de beide anderen is Jacob, heer van Elst, geb. 4 April 1681, in 1702 als luitenant aangesteld op het schip van den luit.-admiraal Philips van Almonde, werd extraord-kapitein ter zee bij de admiraliteit van Amsterdam 23 Maart 1706 en overleed te Amsterdam 15 Aug. 1724. Willem, heer van Ginckel, geb. 8 Sept. 1682 werd 1 Maart 1701 kapitein onder Fagel en overleed 23 Aug. 1706 aan zijn wonden, 20 Aug. bij Meenen bekomen.
Van de dochters isMargaretha in 1694 gehuwd met Johan Henrich van IsendoornaBlois, 30 Juni 1703 bij Ekeren gesneuveld als kolonel der cavalerie;Anna Ursula huwde 1699Dirk Wolter van Lijnden;Salomé Jacoba in 1699Johannes Petrus Ignatius Theodorus van Corswarem;Agnes in 1722Johan Philip Christoffel van Keppel, heer van Stoevelaer; terwijl Hester Dorothea in 1725 de echtgenoote werd vanHerman Otto van Asbeck tot Knippenburg.
Voor de talrijke portretten van dezen van Reede zie Moes, Icon. Bat. no. 6268; Muller no. 4399-4402 en van Somerenno. 4400-4405. Op het huis Amerongen hangt zijn levensgroot portret, geschilderd door F. van der Leyden. Dit portret is gereproduceerd bij een genealogie van Reede, door schrijver dezes geplaatst in Danmarks Adels Aarbog (1909) XXVII. (Zie het artikel van Godard Adriaan v. Reede van Amerongen, kol. 1009).
Portretten van Ursula Ph. v. Raesfelt,zie Moes no. 6159. Haar levensgroot portret op Amerongen is in 1685 geschilderd door H. Merch.
Penningen op Godard v. Reede, zie Navorscher 1885,410; van Loon III, 556; IV, 371; de laatste op zijn overlijden, de eerste te zijner eer in 1691 geslagen.
Zie: Konst- en Letterbode, 9 Juni 1818, no. 23; Geld. Volksalm., 1848, 67-92 en 184-189; 1874, 54-90; 1875, 90-93; Inventaris Buurtboeken 's Gravenhage, 13; WapenboekD.O. Balye v. Utrecht, 37; Inventaris vanArchieven op hethuis Amerongen en idem huis Middachten. (Eerstgenoemd archief is zeer belangrijk voor de krijgsgeschiedenis van het einde 17e eeuw); Bosscha, Neerl. Heldend. te land. register; Dictionaryof National BiographyXXI, 385 en de daar genoemde bronnen.
Regt