NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Ravens, joannes arnoldsz

betekenis & definitie

RAVENS (Joannes Arnoldsz.), noemt zich meestal Joannes Arnoldus, ook Joannes Corvinus en Joannes Arnoldi a Belderen; geb. te Leiden, hetjaar is onzeker, doch volgens het Album Stud. in 1582 of 83; gest. te Amsterdam 1650.

Hij was een zoon uit een gezin dat tot den kleinen burgerstand behoorde, en studeerde voor rekening van de stad aan het Statencollege, waar hij 19 Juni 1596 als bursaal in het album stud. werd ingeschreven (Joannes Arnoldi, Leidensis 14 jaar oud); 22 Sept. 1605 wordt hij opnieuw, 22 jaar oud, als theol. stud. ingeschreven. Zijn leermeesters waren eerst Petrus Bertius, daarna Arminius. Hij verdedigde in geschriften Arminius tegen den Calvinist Donteclock, vertaalde Bertius' lijkrede op Arminius en

kwam daardoor in pennestrijd met Gomarus. Hij weigerde Arminius' opvolger te worden waarvoor Wtenbogaert hem aanbeval. De Remonstrantie is ook door hem onderteekend. Hij nam deel aan de haagsche conferentie en gaf hare bescheiden uit. Als degelijk theoloog heeft hij in wetenschappelijke geschriften het remonstrantisme verdedigd tegenover Daniel Tilenus, hoogleeraar te Sedan. Deze werd daardoor overtuigd en stelde zich weldra geheel aan de zijde der Remonstranten.

Ook bestreed hij Bogerman en verdedigde daarbij de houding van de Staten van Holland in het kerkelijk geschil. Hij trouwde met een dochter van Jaspar Tournay, uitgever te Gouda. Een zoon van hem, Arnoldus, werd later hoogleeraar in de rechten te Mainz (Allg. Deutsche Biogr. IV, 509). Toen de Synode in 1618 werd uitgeschreven, werd hij met 12 predikanten en Episcopius als gedaagde naar Dordrecht geroepen, waarheen hij tevoren reeds tevergeefs was gereisd om vrijgeleide voor de Remonstranten te vragen.

Hij werd met zijne ambtgenooten van den Borre en Dwinglo afgezeten ging als balling naar Waalwijk. Daar en te Antwerpen arbeidde hij met de andere Remonstranten voor het behoud hunner beginselen en overtuigingen, maar hij schijnt aan de toekomst eener remonstrantsche organisatie niette hebben geloofd. Hij heeft althans daaraan geen deel genomen. Tot scheuring der kerk heeft hij niet willen medewerken, zelfs toen zij reeds een feit was geworden. Toch bleef hij de leer en de beginselen van Arminius getrouw en verdedigde ze nog tegen den parijschen predikant Pierre du Moulin. De Remonstranten verweten hem echter, dat hij niet meer preekte en de directie der Broederschap weigerde te voeren, hetgeen tot blijvende verwijdering leidde.

Hij vertrok naar Norden en vervolgens naar Orleans, waar hij 1627 in de rechten studeerde. In 1628 werd hij door het Hof van Holland als advocaat in den Haag toegelaten, maar werd in 1629 te Leiden gevangen genomen en op last der Staten over de grenzen gezet. Misschien door tusschenkomst van Wtenbogaert bij Frederik Hendrik werd dit vonnis weldra vergeten. Hij vestigde zich later te Amsterdam en schreef rechtsgeleerde werken, door Grotius geroemd, wiens geestverwant hij in vele opzichten is geweest.

Hij schreef o.a.: Defensio sententiae J. Arminii(1613); Responsio ad J. Bogermanni annotationes, (1614, 1616 2 tom.), Petri Molinaei novi anatomici mala encheiresis (1622); Schouwe over Gomari proeve (1610); Schriftelicke conferentie (1612); vermoedelijk: Elementa juris civilis (1645); Enchiridium seu Inst imp. (1649).

Vgl.: H.C. Rogge, De Leidsche Remonstranten vóór 1618 (Uit de Remonstr. BroederschapXVI 169); Rogge, Bibl. derRem. Geschr. 112.

Groenewegen

< >