RAPPARD (Frans Alexander ridder van), verdienstelijk geschied- en oudheidkundige, 24 Apr. 1793 te Utrecht geb. en 19 Febr. 1867 ald. gestorven. Hij was de tweede zoon van Karel Paul George ridder v.R., den laatsten proost van'tkapittel St.
Marie (door Napoléon opgeheven), en Maria Anna van der Hoop. Na in den franschen tijd eerst een betrekking bij het landdrostambt te Utrecht bekleed te hebben, werd hij in 1814 als eerste klerk bij 't departement van oorlog aangesteld, waar hij allengs opklom tot commies, referendaris (1830), hoofd der afd. secretariaat (1841), en vervolgens tot secretarisgeneraal (1842) en raad-adviseur (1860). In hooge mate genoot hij in al die betrekkingen de toegenegenheid zoowel van koning Willem I, II en III als van prins Frederik. In 't bijzonder legde v.R. in zijn verschillende maatschappelijke betrekkingen zijn belangstelling aan den dag voor de opleiding der jeugd: zoo was hij commissaris voor 't Volksonderwijs van 't dep. 's Gravenhage der Maatsch. tot N.v. 't Alg., voorzitter der plaatselijke schoolcommissie aldaar, lid der commissie tot bevordering van 't onderwijs en de opvoeding van minvermogende israëlietische kinderen, regent van 't Burgerweeshuis en van de Fundatie der Vrouwe van Renswoude. Ook als lid van den haagschen gemeenteraad heeft hij, naast de behartiging van andere belangen, veel voor het
aankomend geslacht gedaan. Van Rappard was verder een ijverig beoefenaar van wetenschap en kunst; vooral 't verzamelen van zeldzame boeken, oude munten en gedenkpenningen viel in zijn smaak. Met Deketh, Guyot, van Maanen, van Sypesteyn, Vrolik e.a. richtte hij in 1851 de Vereeniging ter beoefening van de geschiedenis van 's Gravenhage op, die zoowel in andere opzichten als inzonderheid door de stichting van het Stedelijk Museum van geschied- en oudheidkundige voorwerpen voor de geschiedenis der hofstad van groot nut is geweest. Van Rappard was van 1861 af voorzitter van die vereeniging. In 1864 verliet hij den Haag, na zijn betrekkingen hier neergelegd te hebben, om zich in zijn geboortestad Utrecht te vestigen.
Totv.R.'s letterkundige nalatenschap behooren 1o. verscheiden bijdragen door hem geschreven in de Mededeelingen van de Vereeniging terbeoefening der
geschiedenis van 's Gravenhage, 2o. een paar opstellen in het Tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheden en Statistiek van Utrecht, uitgegeven door N. van der
Monde, 3o. een verhandeling over zijn Alba Amicorum in Werken Letterkunde N.R. VII: 2; voorts de Fundatie der zielebroeders te Utrecht in 1436 (1832). Hij was lid van het Prov. Utr. Gen. v.K. en W., van de Maatsch. d. Ned.
Letterk. te Leiden en van het Friesch Gen. v. Gesch., Oudheid- en Taalkunde te Leeuwarden.
Niet het minst heeft van Rappard zijn voortreffelijke hoedanigheden van geest en hart geopenbaard in de Orde der Vrijmetselaren, waarvan hij meer dan een halve eeuw een der ijverigste leden was en waarvan hij in de laatste jaren zijns levens de hoogste waardigheid bekleedde, n.l. van gedeput. grootmeester nationaal, vertegenwoordigend het hoofd der Orde in Nederland, prins Frederik, Als ijverig beoefenaar van de geschiedenis der orde heeft hij meer dan anderen bijgedragen tot de belangrijkheid van het rijke archief van 't Groot-Oosten in den Haag.
Van R. was gehuwd, sinds 1822, metjkvr. Ewoudina Louisa Elisabeth Storm van 'sGravesande,die hem in hun 26-jarigen echt acht kinderen schonk, vier zoons en vier dochters.
Zijn portret is op steen geteekend door F. Waanders.
Zie: Levensber. Letterk. 1868, 45.
Zuidema