PROUNINCK (Jhr. Gerard) ‘geseyt van Deventher’, heer van Nieuw-Herlaer bij Vucht, (sedert Dec. 1569) en van Krimpen a.d.
IJsel, geb. te 's Hertogenbosch en overl. 1610. In Oct. 1578 werd hij, die streng calvinistisch gezind was, schepen van den Bosch. Met hem werden benoemd drie hervormde en vijf roomsche schepenen, van welke laatste een als afgevaardigde bij de Staten van Brabant te Antwerpen afwezig was. Met andere hervormden en staatsgezinden, zooals Mr. H. Agylaeus (I kol. 47) trachtte Prouninck den Bosch voor de Unie en den Prins te winnen, maar na 1 Juli 1579, toen Parma's leger, na de inneming van Maastricht, den Bosch naderde, verliet hij, geen gehoor gevende aan Parma's aanbiedingen, zijne vaderstad. Hij vestigde zich eerst te Heusden, in de hoop eenmaal weer naar den Bosch te kunnen terugkeeren en in het bezit te komen zijner goederen. 1581 werd hij aangezocht om te worden ‘ontfangher generaal ende thesorier der oorloghen deser syde der Masen’ en ging hij als ‘tresorier van de Provintien’ wonen te Utrecht. Hier werd hij al spoedig bij bijzondere brieven verklaard voor burger, schoon men anders eerst na tienjarig verblijf het burgerrecht kon verkrijgen. Te Utrecht sloot hij zich bij de streng kerkelijke partij van het consistorie aan en werd hij als calvinistische democraat een man van invloed. In Oct. 1586 werd hij tegen zijn zin benoemd tot tweeden burgemeester van Utrecht, welk ambt hij tot 5 Oct. 1588 (n. stijl) heeft waargenomen, zonder dat hem eenige oneerlijkheid of kwade trouw is kunnen worden ten laste gelegd. Op aandringen van Leicester heeft hij dien post aanvaard. Van dezen ‘Gideon’, van wien de ballingen hoopten, dat hij hen naar hun vaderland zoude terugleiden, was Prouninck een trouw aanhanger en het volle vertrouwen van den graaf viel hem ten deel.
Hij mag gerekend worden onder de beste persoonlijkheden der leicestersche factie. Toch heeft Prouninck zich zeer den haat der Hollanders op den hals gehaald, omdat hij behoorde tot de ‘oorblazers’, den ‘achterraad’ van den engelschen graaf, die hebben bewerkt, dat Leicester bij plakkaat van 5 April 1586 den toevoer verbood van allen leeftocht, ammunitie enz. aan den vijand. De schade, daardoor der nering toegebracht, vergaven de Hollanders den graaf en zijnen aanhangers nooit.
In Nov. 1586 verscheen Prouninck in de vergadering der St.-Generaal van wege de provincie Utrecht, doch de toelating werd hem geweigerd, enkel en alleen uit partijschap. Men leze zijn Verantwoordinghe (afgedrukt bij Bor, Nederlandsche Oorloghen, boekXXII, fol. 43 e.v.) d.d. 10 Maart 1587, welke nooit is tegengesproken of weerlegd.
Jhr. Gerard bleef Leicester trouw en speelde in de gansche beweging een belangrijke rol. Hij behoorde tot de democraten en in een brief aan Leicester verklaarde hij, dat de souvereiniteit behoorde aan het volk, dat haar kon opdragen, wien het hem beliefde; een theorie overgenomen door het engelsche lid van den Raad van State Wilkes. Tegenover hen hebben Oldenbarnevelt, Franchois Vranck, pensionaris van Gouda, e.a. de meening gesteld en doorgedreven, dat de souvereiniteit berustte bij de Staten, als vertegenwoordigers der vroedschappen.
Oct. 1587 werd P. als burgemeester herkozen. In Aug. 1588 ijverden nog de burgerhoplieden voor hem, verlangende, dat hij als burgemeester zoude worden gecontinueerd; zoo deden ook Leicester en koningin Elisabeth. Prouninck zelf schreef 19 Sept. den graaf, dat hij in de begeerte der koningin ‘difficulteerde te consenteren’ en hij verlangde, dat Hare Maj. hem geëxcuseerd zoude houden. 5 Oct. 1588 geraakte de burgerij van Utrecht in beroering, een gevecht ontstond, dat eindigde met de nederlaag der democraten. Prouninck, de hoofdschout Trello e.a. werden gevangen genomen en terwijl de anderen spoedig werden vrijgelaten, hield men tot in Juli 1589 jhr. Mr. Gerard gevangen.
Een proces werd tegen hem op touw gezeten de hoofdschout van Zuylen van Drakenborch eischte de doodstraf wegens hoogverraad. De beschuldigde verdedigde zich op waardige wijze. Koningin Elisabeth, de engelsche minister Walsingham e.a. schreven te zijnen gunste, zoodat men Prouninck niet ter dood heeft
durven veroordeelen; maar 11 Juli 1589 werd hij uit de stad en vrijheid van Utrecht gebannen, onbekwaam verklaard tot alle ambten en ‘gecondemneerd in de mise van justitie ter tauxatie en moderatie van den geregte’. In het vonnis wordt hem geen misdaad of overtreding ten laste gelegd. Na zijne bevrijding ging Prouninck naar Kuilenburg. In Oct. 1589 was hij te Londen, alwaar de koningin hem in audiëntie ontving. Jan. 1590 is hij weder in ons land en wel te Brielle. Hij had brieven van de koningin bij zich, om deze aan de Staten van Holland te overhandigen, doch dit werd hem geweigerd (Resol. van Holland22 Jan. 1590).
Van 1591-1594 toefde Prouninck te Kuilenburg en leidde hij daar de opvoeding zijner zonen Jacob en Hendrik en tevens die van den jongen graaf Floris II van Pallant, met wiens vader Floris I onze Bosschenaar zeer bevriend was. Van zijn verder leven weten wij alleen, dat hij zich met theologische studiën onledig hield.
Behalve de genoemde Verantwoordinghe, schreef hij in 1587, naar aanleiding van het verraad van Stanley en York, een Corte errinneringhe ende waerschouwinghe enz. (Utrecht 1587). Verder: Treffelijcke waarschouwinghe ende vermaninghe enz. (Utrecht 1588), gericht tegen degenen, die zich ‘souveraine Heeren’ noemen. Op zijn naam hebben wij: Extract wtsekere brieven den 24 Mrt. 1588 enz. (Pamflet
Knuttel no. 831) In 1600 gaf hij met opdracht aan prins Maurits uit: Méditation chréstienne sur l'excellence de l'oraison de nostre Seigneur Jesus Christ, ou la religion Catholique se voit examinée a la touche d'icelle oraison etc. (Leyde 1600). Een hollandsche vertaling zag in 1605 het licht onder den titel: Christelycke aendachte op de uytnementheyt des ghebets ons Heeren (zie Oud-Holland XXIV, 111).
Wat zijn geslacht betreft, (wellicht uit Deventer afkomstig en oorspronkelijk Bruyninox geheeten) zij het volgende medegedeeld: het oudst bekende lid is Herman Hendrikszoon Proening van Deventher; deze had tot zonen Hendrik enGerard.Zij heetten reeds ‘equites Jerosolami etcives Buscoducenses’, Gerard had de volgende kinderen: Herman (overl. 1550), Anthonis,Aelbrecht, Henrich (overl. 1556, vooral deze was schatrijk; hij ontving te 's Hertogenbosch in zijn huis in de Keizersstraat, later ‘het Keizershof’ genaamd 1539 Maria, gouvernante der Nederl., 1540 en nog eens in 1545 Karel V, en 1549 Philips II) en Mr. Jacob. Deze laatste was de vader van onzen Gerard. Deze zelf had vijf dochters en twee zonen, van welke Jacob in 1618 luitenant was der bezetting op Loevestein. Bij afwezigheid van den slotvoogd Gideon baron v.d. Boetselaer, heer van Langerakwas eigenlijk Willem Burchoutsz., sergeant-majoor, de aangewezene om Hoogerbeets en de Grootte bewaken.
Doch de St.-Generaal belastten met dit werk den ‘lieutenandt-commandeur’ jhr. Jacob Proninck, genoemt Deventer. Hij was een hard bewaker van de tot die partij behoorenden, welke vroeger zijn vader zoozeer had tegengewerkt (Fruin, Verspr. Geschr. IV, 38). Jhr.
Jacob is gestorven vóór 1642; zijne dochter Maria huwde met Izak Valckenaer, predikant in den Bosch en zijn zoon Cornelis (overl. 1667) was sedert 1644 kwartierschout van Peellandt, waar hij in 1648 zeer de reformatie der Meierij bevorderde. Zie b.v. zijn verslag over de prediking te Gemert in Kerkhist Archief II (1859) 414-418.
Zie over Gerard Prouninck van Deventer:
Tijdschr. voor Gesch. Oudh. enz. van Utrecht 1836, 1-40 en 214-221; Fru in, Verspr. Geschr. III, 179 e . v . ; Muller, De Staat der Ver. Nederl. II (1878) 374 e . v .;
Blok, Gesch. v.h. Nederl. Volk III, 352 e.v.; A. Siffer, Daniel de Borchgrave (Gand 1899) 152-156 (hier o.a. twee brieven van Prouninck aan de Borchgrave); Proces van Prouninck 1588 in Kron. Hist. Genootsch. te Utrecht 1874, 172-177; Diarium van A. van Buchell (= Werken Hist.
Genootschap, serie 3, XXI) reg.; Huges, Het leven en bedrijf van Franchois Vranck (1909) 35-87; W. Meindersma, Een Bosschenaar derXVIe eeuw, Mr. H. Agylaeus in Taxandria 1910, 138-152.
Over het geslacht van Prouninck van Deventer zie men A.F.O. van Sasse van Ysselt, De familie Endevoets en de heeren van Nieuw- Herlaer in Taxandria 1898, 148 v.v.; dez., De Familie Proening van Deventher in Taxandria 1910, 35 en 161 e.v.; ook de aanvulling op 298-300; De Grafzerken in de St Janskek te 's Hertogenbosch ('s Hert. 1912) 200 en 221; A.F.O. van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van 's Hertogenbosch I ('s Hert. 1911 en 1912) 247-250. In Dl. II, hetwelk 1913 verschijnt, en dat o.a. de huizen in de Keizersstraat beschrijft, zullen meer uitvoerige mededeelingen over dit geslacht geplaatst worden.
Meindersma