NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Parma, margaretha van

betekenis & definitie

PARMA (Margaretha van), geb. in den zomer van 1522, overl. te Ortona 18 Jan. 1586, natuurlijke dochter van keizer Karel V en van Johanna van der Gheynst, de dochter van een tapijtwerker Gilles van der Gheynstuit Nieukerke bij Oudenaarden. De ontmoeting tusschen Karel V en Johanna had plaats op het kasteel te Oudenaarden, waar de keizer in den winter van 1521 verblijf hield, met het oog op den oorlog met Frankrijk.

De moeder ontving een jaargeld en huwde met den edelman Jan van den Dycke, raad in de Rekenkamer van Brabant, wien zij nog vier kinderen schonk. Margaretha werd terstond door Karel als zijne dochter erkend; haar doopnaam doet vermoeden, dat zij een peetkind was van Margaretha van Savoye, die haar dikwijls geschenken vereerde. Na den dood van deze trad Maria van Hongarije als beschermster op. Margaretha genoot eene zorgvuldige opvoeding bij de familie Douvrin te Brussel; zij bediende zich met vaardigheid van het vlaamsch, fransch, italiaansch en spaansch. Karel V schijnt reeds in 1526 besloten te hebben haar uit te huwen aan hertog Hercules van Ferrara; toen dit plan afsprong, werd bij de vredesonderhandelingen tusschen Karel en paus Clemens VII te Barcelona in 1529 een verbintenis van Margaretha met den neef van Clemens, Alexanderde' Medici, vastgesteld (23 Jun. 1529). Margaretha ontving in 1533 den titel van hertogin van Pennes en spoedig ook de toestemming, om zich Margaretha van Oostenrijk te noemen, hetwelk bijna gelijk stond met eene legitimatie.

Sedert 1533 hield zij verblijf in Italië en op 29 Febr. 1536 werd haar huwelijk met Alexander de'Medicite Florence met groote praal gevierd. Haar gemaal werd echter reeds op 6 Jan. van het volgend jaar vermoord, zoodat Margaretha op vijftienjarigen leeftijd reeds weduwe was. Zij vestigde zich te Prato bij Florence, totdat Karel V opnieuw over haar lot zou beschikken. Het aanzoek van Cosimo de' Medici om Margaretha's hand werd door den keizer afgeslagen; in zijn plaats trad Octavio Farnese,in denzelfden tijd tot markgraaf van Novara verheven en wiens vader Pierluigi een onechte zoon was van paus Paulus III. Door den invloed van dezen paus kwam het huwelijk tot stand, dat op 4 Nov. 1538 te Rome gesloten werd. Het was, in het begin althans, zeer ongelukkig; Octavio was veel jonger en werd door Margaretha geminacht, ook wegens zijn ruw karakter.

Op den duur ontstond er meer toenadering, maar toch leefde Margaretha meestal gescheiden van haar echtgenoot. In 1545 werd zij moeder van tweelingen, van wie alleen de bekende Alexander Farnese (zie hiervoor) in leven bleef. Omstreeks denzelfden tijd begonnen de intriges van paus Paulus III, om het huis Farnese in het bezit te stellen van de hertogdommen Parma en Piacenza, welke ten slotte ook, niettegenstaande allerlei verwikkelingen, door Karel V en Philips II als Octavio's gebied werden erkend (verdragen van 29 Apr. 1552 en 15 Sept. 1556). Sedert dien tijd voerde Margaretha den titel van hertogin van Parma. In 1557 reisde zij met haar zoon naar Vlaanderen en Engeland, waar zij eene maand verblijf hield bij haar halfbroeder Philips en zijne echtgenoot Maria Tudor. In het voorjaar van 1559 werd zij door hem benoemd tot opvolgster van Emanuel Philibert van Savoye als landvoogdes over de Nederlanden, aanvankelijk slechts voor den duur van 18 maanden.

Op 28 Juli 1559 werd zij door den koning te Gent plechtig ontvangen en op 7 Aug. werd hare benoeming aan de Staten-Generaal medegedeeld. Bij zijn vertrek drukte Philips Margaretha op het hart, in alle zaken den raad in te winnen van den kardinaal Granvelle. Voor het benoemen van ambtenaren moest zij nevens hem ook Viglius en Berlaymont hooren. Hunne bijeenkomsten verkregen den naam van Consulta. Bovendien moest de landvoogdes de belangen van den katholieken godsdienst zoo krachtig mogelijk voorstaan. Aanvankelijk was zij niet gewild, aangezien de nederlandsche edelen liever gezien hadden, dat een hunner was benoemd of een andere candidaat, zooals aartshertog Maximiliaan of de hertogin-

weduwe Christina van Lotharingen, die op verschillende wijzen tot de Grooten in betrekking stond. Margaretha wist echter de edelen te winnen, door hen zooveel mogelijk in de regeering te doen deelen, hoewel zij zich persoonlijk geheel door Granvelle liet leiden. In verschillende kwesties koos zij de zijde der Nederlanders tegenover Philips, zoo ten opzichte van het vertrek der spaansche troepen, dat door Philips in 1559 was toegestaan en dat eerst in 1561 plaats vond en ten opzichte van het deelnemen aan den burgeroorlog in Frankrijk, welk denkbeeld Philips in Sept. 1562 noode opgaf. In den zomer van 1563 ging Margaretha zelfs bijna geheel over tot de zijde der edelen, waartoe voornamelijk medewerkten de teleurstellingen, die zij en haar echtgenoot van den kant van Philips ondervonden in hunne persoonlijke belangen. De koning bleef namelijk weigeren, om de citadel van Piacenza, die volgens het bovengenoemde verdrag van 1556 over den afstand van Parma en Piacenza aan het huis Farnese door Spanje mocht bezet worden, te ontruimen. In de tweede plaats gevoelde zij zich gegriefd over het afspringen van de onderhandelingen met keizer Ferdinand over een huwelijk van een zijner dochters met hun zoon Alexander.

Ten deele werd het mislukken van hunne wenschen door hen geweten aan den invloed van Granvelle. Het is opvallend, dat Margaretha haren vroegeren raadsman tegenover Philips geheel afviel en dat zij zich alle moeite gaf, om te verhinderen, dat hij na zijn vertrek (13 Mrt. 1564) terugkeerde. In het vervolg steeg de invloed van haar secretaris, Thomas Armenteros, meer dan wenschelijk was, aangezien hij een ergerlijken handel in ambten en prebenden voerde, die hem den naam van ‘Argenteros’ bezorgde. Berlaymont en Viglius werden nauwelijks gehoord. De laatste werd zelfs door de landvoogdes van ketterij beschuldigd bij Philips, hoewel zonder succes. Oranje en Egmond werden meer door haar in het vertrouwen genomen.

Haar inzichten op godsdienstig gebied wijzigden zich in meer gematigden zin naar de opvattingen van Molinaeus, een der voornaamste voorstanders van de irenische richting in de kerk. Zij bevorderde de zending van Egmond naar Spanje in 1565 en billijkte den wensch der edelen, om den Raad van State meer gezag te geven en de financiën aan het oordeel van de Staten-Generaal te onderwerpen. Het bleek, dat Philips van dergelijke voorstellen of van verzachting der plakkaten niets wilde hooren. Het antwoord op de reis van Egmond waren de brieven uit Segovia van 17 en 20 Oct. 1565, waarin juist verscherping van het kerkelijk toezicht werd voorgeschreven, zoodat Margaretha met tegenzin tot de uitvoering overging. Op 11 Nov. werd met overdadige praal het huwelijk van Alexander Farnese met prinses Maria van Portugal op het kasteel te Brussel gevierd. Een schitterend geleide had het paar op de zeereis vergezeld; de hoofdstad was de verzamelplaats voor alle aanzienlijken van het land.

In deze dagen valt de stichting van het Verbond der Edelen, dat weldra besloot, zich met een verzoekschrift tot de landvoogdes te wenden. Deze had eerst de stad Brussel willen ontvluchten, maar zocht ten slotte steun bij eene vergadering, waartoe de leden van den Raad van State en den Geheimen Raad, de gouverneurs en stadhouders waren uitgenoodigd en die op 27 Mrt. 1566 besloot, bij den koning aan te dringen op afschaffing van de inquisitie, op het afkondigen van een algemeen pardon en het aanvaarden eener ‘moderatie’ der plakkaten, die zou worden ontworpen. Op 5 Apr. had de aanbieding van het request der edelen

plaats. Dat bij deze gelegenheid naar aanleiding van een gezegde van Berlaymont de naam ‘Geuzen’ zou ontstaan zijn, is niet waarschijnlijk. Het woord schijnt op de onderlinge bijeenkomsten der edelen in gebruik te zijn gekomen. De landvoogdes stemde toe in het zenden van afgevaardigden, als hoedanig de heeren van Bergen en Montigny werden aangewezen. De voorstellen van den Raad van State zouden in overweging gegeven worden en de inquisiteurs zouden voorloopig met gematigdheid optreden. De verbondenen bleven echter bij hunne eerste eischen.

Door de bijeenkomst te St. Trond (14 Juli) werden afgevaardigden gezonden, die op 30 Juli in den Raad van State o.a. verlangden, dat Margaretha aan Oranje, Egmond en Hoorne eene uitgebreide volmacht zou verleenen, om maatregelen te nemen ten bate van het land en dat zij hen als hoofden van den bond zou erkennen. Gaandeweg wijzigde de landvoogdes hare houding ten opzichte der edelen, vooral sedert het uitbreken van den beeldenstorm. Op 23 Aug. stond zij hun nog een ‘accoord’ toe, waarbij voorloopig op sommige plaatsen vrije prediking aan de protestanten werd toegestaan, maar dit geschiedde meer uit vrees, dan uit verdraagzame gezindheid. Op raad van den graaf van Mansfelt en van andere edelen, die zich aan het Compromis onttrokken, bracht zij troepen bijeen, waarmede het beleg van Valenciennes werd begonnen, dat op 24 Maart 1567 werd ingenomen door Noircarmes. Onder de inwoners werd eene groote slachting gehouden.

Op 13 Mrt. was het leger, dat de verbonden edelen hadden bijeengebracht, bij Oosterweel verslagen door de regeeringstroepen onder den heer van Beauvoir. Doornik, Maastricht en andere plaatsen werden zonder veel moeite genomen. Men was het verzet geheel meester; het verbond der edelen was zoo goed als vernietigd; des te meer werd Margaretha gegriefd door het besluit van Philips, om het militaire gezag aan den hertog van Alva op te dragen. De koning schreef de gebeurtenissen van 1566 voor een groot deel aan de besluiteloosheid der landvoogdes toe; ook hare gematigdheid keurde hij ten sterkste af; zoo had zij nog op 24 Mei 1567 eene verordening op de toepassing der plakkaten te Antwerpen toegestaan, die zijne verontwaardiging gaande maakte en die in Juli herroepen werd. Op 23 Aug. hield Alva zijn intocht in Brussel; uit zijne volmachten bleek, dat hem behalve het militaire gezag de volledige bevoegdheid was verleend, om maatregelen te treffen ten opzichte van de opstandelingen en de ketterij. Margaretha gevoelde, dat zij overbodig was en diende haar ontslag in, definitief op 8 Sept.

Voor haar vertrek (30 Dec.) drong zij nog bij Alva aan op het bijeenroepen van de Staten-Generaal en op het afkondigen van een algemeen pardon. Na een kort verblijf te Parma begaf Margaretha zich in Oct. 1568 naar Aquila in de Abruzzen, waar zij landgoederen bezat en waar zij het grootste deel van haar leven verder doorbracht, dikwijls lijdend aan podagra. In 1577 werd haar door Philips het aanbod gedaan, om nogmaals als landvoogdes in de Nederlanden op te treden, in plaats van Don Juan van Oostenrijk. Toen echter Granvelle, dien de koning ook weder dacht te zenden, niet op dit voorstel inging, kwam Philips op zijn besluit terug en stelde hij Margaretha met eene som gelds schadeloos. In 1580 hernieuwde hij zijn voorstel echter nogmaals, met de bedoeling, dat Alexander Farnese onder het oppergezag van zijne moeder de militaire macht zou voeren. Margaretha begaf zich naarde Nederlanden, maar Alexander weigerde in eene splitsing van het

bestuur toe te stemmen en vroeg zijn ontslag. Philips kon moeilijk anders doen, dan hem handhaven en verleende hem het geheele gouverneurschap op het eind van 1581. Margaretha bleef echter nog tot 14 Sept. 1583 in de Nederlanden, omdat Philips, die eene samenwerking tusschen moeder en zoon niet geheel onmogelijk achtte, haar niet eerder toestemming tot vertrek verleende.

Kort voor haar dood, in 1586, werd haar lang gekoesterde wensch, om de vesting Piacenza door de Spanjaarden ontruimd te zien, vervuld.

Hoewel Margaretha niet van talenten voor de regeering verstoken was, is zij toch niet de krachtige vrouw geweest, die men van haar gemaakt heeft. Haar forsch en eenigszins mannelijk uiterlijk was in tegenspraak met de weinige beslistheid en het gebrek aan inzicht, dat zij dikwijls verried. Zij was zeer afhankelijk van hare raadslieden en ging in hare politieke gedragingen dikwijls te veel met haar eigen belangen te rade. Men kan echter niet ontkennen, dat zij het welzijn van hare nederlandsche onderdanen zooveel mogelijk trachtte te bevorderen.

Van hare geschilderde portretten noemen wij slechts die door A. Sanchez Coëllo in de Ermitage te St. Petersburg en die door A. Moro in de musea te Brussel, Berlijn en Weenen; van de gegraveerde die door F. Hogenberg en N. Nelli. (Zie over hare portretten vooral: Jahrbuch derkunsthistorischen Sammlungen desAllerhöchsten Kaiserhauses XVII (1896) 266, 267).

Brieven van Margaretha zijn uitgegeven door J.F. Willems in: Lettres de Marg. d'Autriche et du Sire de Montignysurles troubles de Tournai, de l'an 1563 (Gand 1835), door de Reiffenbergin: Correspondance de Marguerite d'Autriche, duchesse de Parme, avec Philippe II (Brux. 1842); door Gachard in: Correspondance de Marguerite d'Autriche, duchesse de Parme, avec Philippe II (Brux. 1867-1881); verder verspreide brieven (verg. het Repertorium van Petit).

Voor onuitgegeven brieven zie Cauchie et v.d. Essen, Inventaire des archives farnésiennes a Naples (Brux. 1911).

Biographische geschriften zijn: van der Meersch, Recherches historiques sur l'origine maternelle de Marguerite de Parme (Gand 1842); Gachard, Marg. d'Autriche (Brux. 1867); Crutzen, l'Origine maternelle et la naissance de Marguerite de Parme inP.Fredericq's Dissertations sur l'histoire des PaysBas au 16e siècle (Gand 1883); F. Rachfahl, Margaretha von Parma (München en Leipzig 1898).

Verder de geschiedschrijvers over den opstand tegen Spanje, de Correspondance de Philippe II sur les affaires des PaysBas, uitgegeven door Gachard (Brux. 1848 vlg.); de Correspondance du card. de Granvelle, uitgegeven door Poullet et Piot (Brussel 1877-84); de Papiers d'étatdu cardinalde Granvelle uitgeg. door Weiss (Paris 1842-1852); P. Fea, Alessandro Farnese (Rome, Turijn, Florence 1886).

Artikelen van Greppi,de Ram, Reumont, Serrure, aangehaald in Petit's Repertorium.

Haak

< >