NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Outhuys, gerard

betekenis & definitie

OUTHUYS (Gerard), geb. te 's Gravenhage 20 Aug. 1773, gest. 30 Jan. 1835 te Minnertsga, bezocht de latijnsche scholen in zijn geboorteplaats, kwam 15 Juli 1791 in het Staten-Collegie te Leiden, werd 6 Aug. 1797 predikant te Ooster- en Westerblokker, in 1800 te Heiloo, in 1802 te Bommel op Overflakkee en 6 Dec. 1812 te Minnertsga, waar hij tot aan zijn dood werkzaam bleef. Daar zijn ouders goede kennissen waren van Bilderdijk, mocht hij zich van kindsbeen af in de vriendschap van den dichter verheugen en ongetwijfeld heeft deze veel tot de vorming van den jongen man bijgedragen. In een brief d.d. 5 Mei 1797 uit Londen schrijft Bilderdijk hem: ‘Wanneer ik mij somwijlen de winteravonden herinner, die wij te samen, zoo strelend, zoo zedelijk en stichtelijk aangenaam doorbrachten, dan, ja dan, labitur ex oculis nunc quoque gutta meis’. Hij beoefende reeds als student de poëzie en zond aan Hollands puikpoëet menige proeve ter beoordeeling. Hij deed veel aan de studie der oostersche talen en was bijzonder thuis in de engelsche litteratuur, waarvan zijn bibliotheek rijk was voorzien. Hij vergezelde Bilderdijk een eind weegs, toen deze in Maart 1795 het land moest verlaten en wekte omstreeks 1825 den dichter op tot het schrijven van diens autobiografie. Doch deze antwoordde hem: ‘Dit is mij niet doenlijk. Ik heb geene kracht van geest om dit te doen op een wijze, die mij niet meesleepen zou in gevoelens waarin ik niet vallen of die ik niet weder opwekken moet of mag. Als geschiedenis van den weg der Voorzienigheid met mij gelijk ik mijn gantschen levensloop beschouwe, zou zij zekerlijk ook anderen nuttig kunnen zijn, maar zelfs in 't verbreiden van Gods weldaden verheft zich het hart (hoezeer ook zijns ondanks), van die er het voorwerp van is, en het zou eene heiligheid vereischen, die boven het menschelijke is, om den Boze geen voet te geven. Inderdaad, ik vermag het niet’.

Hij gaf in 't licht: Jeugdige Gedichten (Franeker 1820); Kleine dichtstukjes bij en na de goddelijke verlossing van ons dierbaar vaderland (Franeker 1821); Dichtstukjes in de Kleine Dichterlijke Handschriften van P.J. Uijlenbroek (Amst. 1823-27). Hij vervaardigde grafdichten op zijn leermeesters E. Hollebeek, E.A. Schultens, E. Scheidius en op den dichter P. Nieuwland en een Ode op de inwijding van het Athenaeum te Franeker (Amst. 1816). Verder gaf hij een geschrift over de verschillende uitgaven der polyglottenbijbels uit. Bilderdijks brieven aan Outhuys zijn uitgegeven door W. Messchert in dl. I (Amsterdam, 1836) 241-302. Zij zijn geschreven in de innigste vertrouwelijkheid, behooren gedeeltelijk tot de geschiedenis van des dichters uitzetting en uitlandigheid. Zij leveren tevens een gewichtige bijdrage tot de kennis van Bilderdijks gemoedsbestaan en inwendig leven. Het Friesch Genootschap en het Rijksarchief te Leeuwarden bezitten ook nog enkele brieven, die niet zijn uitgegeven. Outhuys' bibliotheek werd 29 Nov. 1836 verkocht te Franeker.

Zie: Boekzaal 1835, II, 124 v.v.; Glasius, Godgel. Nederl. III, 46: in voce; Catal. der Bibl. v.d. Maatsch. d. Ned. Letterk. reg.; Romein, Naamlijst der Predikanten v. Friesland, 223.

Wumkes

< >