NOVO LAPIDE (Johannes de), zich zelf noemende en teekenende ‘Jan van den Nuwe (n)s teyn, doctoer in loy’, beroemd diplomaat en rechtsgeleerde, dien wij het eerst ontmoeten onder het eerste rectoraat van Marsilius de Inghen te Heidelberg (1386-87), wanneergeïmmatriculeerd worden: Joh. enOtto de Novo Lapide, canonici eccl. S.
Andree Wormaciensis. Vervolgens was hij leerling der beroemde rechtsschool te Bologna, waar hij in 1387 als kanunnik te Aken en scolaris in iure civili tot procurator der germaansche natie verkozen werd en in 1388 herkozen. Daar uitstekend onderlegd, komt hij te Keulen, waar 25 Maart 1392 zijn naam in de matrikel wordt ingeschreven. Sedert dient hij de stad Keulen als raad, de hoogeschool als professor, hetzelfde jaar reeds als decaan der juridische faculteit. Tot rector wordt hij reeds 20 Dec. 1395 gekozen. Als raad der stad maakte hij zich door zijn diplomatieke talenten onontbeerlijk en vervulde tal van hoogst belangrijke zendingen.
Als leeraar in het nieuwe d.w.z. romeinsche recht maakte hij zich daarnevens naam. Een belangrijke zending naar Rome vervulde hij in 1394. Uit Keulen 12 Febr. 1394 vertrokken, kwam hij 25 Maart te Rome aan en bleef daar tot het einde van het jaar. De opheffing van het over de stad Keulen uitgesproken interdict en de verwerving van pauselijke voorrechten voor stad en universiteit waren het resultaat dier zending. In 1397 vertegenwoordigde hij Keulen op den grooten rijksdag te Frankfort. Deze uitstekende diensten der stad bewezen, maakten dat 2 Maart 1403 zijn aanstelling tot raad en syndicus (‘geschwore Pfaffe’) voor zijn leven volgde tegen een jaarlijksch salaris van f350. In dat jaar bezat hij verscheidene belangrijke prebenden als kanunnik van St. Andreas te Worms, St Martinus te Luik, St. Maria te Aken, St. Servatius te Maastricht en St.
Maria te Mainz. Zijn wensch om daarbij nog een kanonikaat van St. Salvator te Utrecht te verkrijgen, ging niet in vervulling. Wel werd hij in later jaren decanus van St. Servatius te Maastricht, als hoedanig ik hem het eerst in 1422 ontmoette. In 1415 vaardigde Keulen hem af naar het concilie te Konstanz.
In 1429 was hij werkzaam in onderhandelingen namens Keulen met den hertog van Gelre, waarover wij een afrekening uit het jaar 1432 bezitten. Van zijn werkzaamheid als jurist getuigen verschillende adviezen; hier dient hij genoemd als medewerker aan het bekende advies van keulsche rechtsgeleerden over de Broederschap des gemeenen levens.
Zie: Keussen, Matrikel der Univ. Köln, I, 54-55; Keussen in Westdeutsche Zeitschrift IX, 366-367; Friedländer et Malagola, Acta nationis German. Univ. Bononiensis 148-149; K. Höhlbaum, Mitth. a.d. Stadtarchiv von Köln, VII en X (passim); XII, 67 v.v.; XIII, 7, 27, 52, 55, 93; XIV, 19; XV, 7, 22, 72; XVIII, 92, 102; Jac.
Trajecti alias de Voecht Narratio, ed. Schoengen (Werken Hist. Gen. III: 13) 501-511; Fredericq, CorpusDocum. Inquis. II, 176 v.v.; Muther, ZurGesch. der Rechtsw. u.d.
Univ. in Deutschland (Jena 1876) 247-249; Delprat, Verhandeling over de broederschap v.G. Groote 51.
Van Kuyk