NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Nijhoff, martinus

betekenis & definitie

NIJHOFF (Martinus), boekhandelaar en uitgever, geb. 26 Dec. 1826 te Arnhem, overl. 24 Sept. 1894 te 's Gravenhage, zoon van Mr. I.A.

Nijhoff, en van Martina Cornelia Houtkamp (kol. 1009). Hoewel de naam N. reeds gedurende meerdere geslachten in Arnhem als boekhandelaar en uitgever bekend was, gaf N. er de voorkeur aan zich in den Haag te vestigen. Hij leerde het vak bij Frederik Muller te Amsterdam, daarna bij Franck te Parijs en stichtte zijn zaak op 1 Jan. 1853.Hij heeft zich steeds bij voorkeur op het gebied der oude boeken bewogen, doch van den beginne af ingezien dat de ideale boekhandelaar zoowel van de oude als van de nieuwe boeken op de hoogte behoort te zijn. Vandaar dat hij den nieuwen handel - in aansluiting met zijn antiquariaat - er bij opnam, al beperkte hij zich voornamelijk tot werken van wetenschap en kunst. Toen zich daarbij een zich langzamerhand uitbreidend fonds van wetenschappelijke werken, van uitgaven van geleerde genootschappen enz. aansloot, ontstond een harmonisch doch veel omvattend geheel. In 1853 verscheen zijn eerste catalogus van oude boeken welke bij hem voorhanden en tegen vaste prijzen te verkrijgen waren. Dit was de eerste catalogus van dien aard die hier te lande verscheen. Langzamerhand werd hem de verkoop van eenige zeer belangrijke bibliotheken toevertrouwd, wat, gepaard met de uitbreiding zijner buitenlandsche relaties, zijn naam en zijn firma in wijden kring bekend deed worden. Hield hij aan den eenen kant steeds het oog gevestigd op buitenlandsche werken welke voor Nederland van beteekenis waren, omgekeerd

was hij er steeds op uit, de nederlandsche wetenschap in het buitenland bekend te maken, en aan zijn onvermoeide pogingen in die richting is het dan ook te danken, dat de belangrijkste nederlandsche werken in geen der groote buitenlandsche bibliotheken ontbreken. Een der middelen

daartoe was de uitgave van de Nederlandsche Bibliographie, die in 1856 door hem begonnen en achtereenvolgens door Beyers, Brinkman en Sijthoff voortgezet, tot op heden verschijnt. In 1860 begon N. de uitgave van den Nederlandschen Spectator, eerst onder redactie van zijn zwager M.P. Lindo, later met medewerking van R.G. Bakhuizen van den Brink, M.F.A.G. Campbell, C. Vosmaer en vele anderen.

Van dit weekblad was hij zelf tot zijn dood de bezielende kracht. Op bibliographisch gebied gaf hij o.a. uit de Monuments typographiques des Pays-Bas au 15e siècle, het model voor alle andere landen, Campbell's Annales, en redigeerde hij de BibliographischeAdversaria, waarin verschillende artikelen van zijn hand werden opgenomen. Een van zijn voornaamste ondernemingen was Het Woordenboek der Nederlandsche Taal, een onderneming, welke hij met zijne vrienden D.A. Thieme en A.W. Sijthoff ondernam en waaraan later Verdam's Middelnederlandsch Woordenboek werd toegevoegd. Op zijn initiatief bewerkte prof. Franck diens Etymologisch Woordenboek.

Geschiedenis lag hem steeds het naast aan het hart. Nijhoff's Bijdragen voor de Vaderlandsche Geschiedenis werden dan ook, na den dood van Is. An. Nijhoff en P. Nijhoff, door hem voortgezet en mede daardoor werd de grondslag gelegd voor den band tusschen hem, de Jonge, Fruin, Bakhuizen van den Brink, Rogge, Acquoy, Blok e.a., waarvan een reeks uitstekende geschiedkundige uitgaven het gevolg was.

Vooruitstrevend en vurig liberaal stichtte N. in 1869 Het Vaderland, het eerste liberale dagblad in de residentie. Zijn vak had hij lief als weinigen en in de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels was hij meermalen bestuurslid en nam hij zitting in commissiën van advies. Waar het ging om de intellectueele belangen van den boekhandel stond hij steeds vooraan, wat zich o.a. reeds vroeg openbaarde in het door hem met zijne vrienden Loman,Kirberger e.a. geredigeerde Weekblad van den Boekhandel, dat van 1857-1859 verscheen en als vakblad hooger stond dan eenig boekhandelsblad van lateren tijd.

Op den inhoud van de auteurswet van 1881 was zijn woord van grooten invloed. Behalve de reeds genoemde artikelen in de BibliographischeAdversaria verschenen van zijn hand levensbeschrijvingen van Frederik Muller (Nieuwsblad van den Boekhandel, 1881) van G.T.N. Suringar (Levensb. Letterk. 1886) en van P.A. Tiele (aldaar 1889).

12 Juni 1861 is hij gehuwd met Emma Johanna Henriette Cool.Zijn portret werd, na zijn dood, op steen geteekend door J. Veth.

Zie: Levensb. Letterk. 1894, 121; Ned. Spectator 1894, 311; Nieuwsblad v.d. Boekhandel 1894, 410; Eigen Haard 1892, 845 (met portret) en A.C. Kruseman, Bouwstoffen II, 674.

Zuidema

< >