NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Nes, mr. jacob gerard van

betekenis & definitie

NES (Mr. Jacob Gerard van), oudste zoon van Jacob van Nes, ambachtsheer van Meerkerk, werd 11 Oct. 1776 te Utrecht geb., overl. 23 Maart 1859 op den huize Oudwijk bij Utrecht.

Hij promoveerde 25 Nov. 1797 te Leiden in de rechten öp een dissertatie: de Natura et ViArgument a contrario sensupetito. Hij oefende de praktijk uit, werd advocaat van den algemeenen aanklager te Utrecht, in 1801 adj. proc.-generaal bij het Hof te Utrechten in 1802 lid van dit Hof. Na bedankt te hebben voor raad in het keizerlijk Hof v. Cassatie te Parijs, werd hij vrederechter te Maarsen, voor welke benoeming hij in 1817 bij gelegenheid zijner verkiezing tot lid der Tweede Kamer bedankte. Daar behoorde hij reeds dadelijk tot de oppositie, die bijna onafgebroken door enkelen in de Tweede Kamer tegen het financieel beheer onder Willem I is gevoerd. Dit bleek vooral bij de begrootingswetten voor 1818.

Met G.K. van Hogendorp was van Nes een der felste opposanten. In zijn rede, (waarover zie het eerst na te noemen werk van de Bosch Kemper bl. 535), in hoofdzaak tegen het financieel beheer der ministers gericht, bracht hij ook de wenschelijkheid ter sprake om het beginsel der ministerieele verantwoordelijkheid in onze wetgeving op te nemen, wat in lijnrechten strijd met het gevoelen des Konings was. Van Nes' rede maakte zooveel indruk, dat ook na aanneming der begrooting de directeur-generaal van oorlog, Piepers, het noodig achtte zijn beheer in een schrijven aan de 2e Kamer te verdedigen, waarop v. Nes schriftelijk antwoordde (zie over deze rede Handel. Tweede Kamer 1817/18 bl. 185 vlg. en bl. 204 vlg.). De regeering nam de rede van van Nes zoo kwalijk, dat, onder invloed van den gouverneur van Utrecht, hij in den zomer van 1818 niet herkozen werd; in zijn plaats werd gekozen de sterrenkundige Utenhove van Heemstede. In 1830 werd hij weder lid der Tweede Kamer voor Utrecht; waar hij toen o.a. het voorstel deed om voortaan de begrooting te splitsen in zooveel voordrachten als er hoofdafdeelingen der begrooting waren. De invloed der regeering maakte, dat hij in 1836 niet herkozen werd. In 1838 werd hij bij de rechterlijke organisatie, ofschoon de oudste rechterlijk ambtenaar, geheel voorbijgegaan. In hetzelfde jaar vestigde hij zich te 's Gravenhage. In 1840 werd hij gekozen tot lid der Dubbele Kamer voor Holland en in December d.a.v. tot gewoon lid der Tweede Kamer, waar hij weder een belangrijke rol speelde. Op 28 Nov. 1848 gaf hij een overzicht van zijn parlementaire loopbaan bij gelegenheid der begrootingswetten, en verzocht kort daarop bij de nieuwe verkiezingen niet in aanmerking te komen.

Hij werd 1849 curator der utrechtsche hoogeschool. Hij was gehuwd metW.G.G.J. Rinia van Nauta.

Zijn door P.W. v.d. Weyer op steen geteekend portret staat in den Utrechtschen Volksalmanak voor 1849.

Vgl.:de Bosch Kemper's Staatkundige Geschiedenis van Nederland tot 1830, 535 vlg.; en Letterk. Aanteekeningen 550; de Bosch Kemper, Staatkundige Geschiedenis na 1830, III, 20 vlg.

Breukelman

< >