NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Motte, cornelis van erlach van der bilt la

betekenis & definitie

MOTTE (Cornelis van Erlach van der Bilt La), of Motthe, letterkundige, 18 Aug. 1829 te 's Hertogenbosch geb. en 8 Aug. 1868 overl. Hij doorleefde een ongelukkige jeugd, was korten tijd in dienst bij den haagschen boekhandel van K.

Fuhri, welk verblijf in de hofstad een ongunstigen invloed op zijn verder leven heeft gehad; was daarna als administrateur voor een engelsche maatschappij werkzaam bij 't indijken van een polder op Zuid-Beveland en besloot, toen ook die betrekking van korten duur bleek, voor zich en zijne ouders (die destijds onbemiddeld te Besoyen woonden) door 't schrijven van novellen voor de pers den kost te verdienen. Want van nature bezat de jongeling veel letterkundigen aanleg en door lectuur en oefening had hij deze gelukkig ontwikkeld. Mannen van invloed, als Dr. Schotel te Tilburg, H.M.C. van Oosterzee, pred. te Oirschot, en de oud-minister Fransen van de Putte, ondersteunden zijn pogen. Maar La Motte had een zwak karakter, bood weinig weerstand aan de verleidingen des levens en trok veel rond: van de redactie der N. Rott.

Courant naar het Haagsche Dagbladen van hier weer naar een courant in Brussel. Gedurende zijn verblijf in laatstgenoemde stad stierf zijn vader in Alfen, en kort daarna bevond hij zich met zijn moeder en een zuster, voor wie hij zooveel mogelijk in het onderhoud voorzag, te Maastricht. Van hier zette hij zijn zwerftochten voort, was een tijdlang redacteur van de Rozendaalsche Couranten stierf in 1868 op slechts 37-jarigen leeftijd aan den typhus. Als novellist en schrijver van andere opstellen bezat La Motte ongetwijfeld letterkundige verdiensten. Men vindt zijn bijdragen, meest onder zijn eigen naam geschreven, doch soms ook onder het pseudoniem Sylvius of Bosschenaar en dat van C.L.M. van der Goes,inde tijdschriften Europa, Nederland, Vaderl. Letteroefeningen, Holland, Vergeet mij niet, Almanak voor het schoone en goede e.a. jaarboekjes; verder in het tijdschr. Gelderland, de Damescouranten het Dames-maandschrift, waarvan hij een tijdlang redacteurwas. Verbazend vruchtbaar was La Motte's pen, vooral in de jaren 1855-62.

Kenmerkende fouten van dezen schrijver waren langdradigheid en breedsprakigheid, die hij intusschen gemeen had, 't zij tot zijn verontschuldiging gezegd, met bijna al zijn tijdgenooten. Daarnaast staan evenwel vernuft, talent. vindingrijkheid en gloed van schildering, die inderdaad een sieraad van zoo menige zijner vertellingen en schetsen uitmaken.

's Mans letterkundige nalatenschap mag vrij aanzienlijk heeten; zij bestaat zoowel uit afzonderlijke uitgaven, als uit novellen, verhalen en recensies van boeken in allerlei tijdschriften. Bovendien schreef hij vertalingen uit het engelsch en duitsch. Van de eerste noemen wij: Een kerkgang te Tilburg. Fantasiën op een thema uit hetleven, Dr. G.D.J. Schotel toegewijd (1855) en de Delftsche tentoonstelling van Oudheden (1863).

Van zijn bijdragen in tijdschriften: Mieke Trien (in de Vaderl. Letteroefeningen van 1860; 2de st.); Dries de strooper (in Gelderland 1855); Watersnoodfantasiën (ibid.); Vloek en zegen, een Oudejaarsavond-vertelling (ibid.); en Een handvol Typen, aan het vrouwelijkleven ontleend (ibid., 1856); De bedevaartgangers, een schets uit de Meyerij (in Nederland 1857); Een jongelingsleven (in den Muzenalmanak Vergeet mij niet 1857), en Schuld en boete (ibid. 1858; met portret van den schrijver); Liesbeth, een dorpsvertelling (in Almanak voor het schoone en goede 1860); Een goede raad. Vertelling uit de Meyerij en Wat hij moest worden en wat hij werd. Schets uit het Hollandsche Volksleven (beide uit Lectuur voor de huiskamer 1856). Van zijn vertalingen zijn het meest bekend: Georgine, uit het Eng. van Athford Owen (1859) en Nora, uit het Duitsch van Ottilia Wildermuth (1860).

Zie: Levensber. Letterk. 1869, 197.

Zuidema

< >