MOLESCHOTT (Jacobus), geb. te 's Hertogenbosch 9 Aug. 1822, gest. te Rome 20 Mei 1893, was de zoon van Johannes Franciscus Gabriel Moleschott, geneesheer, en Elisabeth Antonia van der Monde. Hij bezocht het gymnasium te Kleef, werd in 1842 student in de medicijnen te Heidelberg en beantwoordde gedurende zijn studietijd een prijsvraag voorTeyler's Genootschap te Haarlem, welk antwoord werd bekroond en in 1845 in de Verhandelingen van dit Genootschap is opgenomen onder den titel: Kritische Betrachtungen von Liebigs Theorie der Pflanzenernährung.
22 Jan. 1845 promoveerde Moleschott te Heidelberg op een proefschrift: De Malpighianis pulmonum vesiculis en vestigde zich vervolgens als geneesheer te Utrecht, waar de dagelijksche omgang met Donders en Mulder hem aanvankelijk het gemis van een eigen wetenschappelijken werkkring scheen te vergoeden. Gezamenlijk met Donders en van Deen werd in 1848 het eerste hollandsche physiologisch-anatomische tijdschrift: Holländische Beiträgezu den anat undphysiol. Wissensch. opgericht, in welks eerste aflevering Moleschott over de eindvertakkingen der fijnste bronchien schreef.
Spoedig werd het verlangen naar Duitschland overheerschend en reeds in 1847 greep hij de gelegenheid aan zich als privaat-docent in de physiologie te Heidelberg te vestigen. Pogingen in Utrecht aangewend hem door een lectoraat in de gerechtelijke geneeskunde aan de universiteit te binden, waren vergeefsch. Hoe gaarne Moleschott trouwens ons land verliet, blijkt uit een in het volgende jaar verschenen heftig artikel in GriesingersArch. f physiol. Heilkunde tegen de nederlandsche medische faculteiten gericht, waarin hij voor den wetenschappelijken bloei van Holland alleen heil verwacht door aansluiting bij het Duitsche Rijk; een meening, waarvan hij later zelf de onjuistheid openlijk heeft erkend.
Een zeer belangrijk tijdperk van zijn leven heeft M. te Heidelberg doorgebracht. Het omvat slechts 9 jaren, doch is gekenmerkt door een zeer groot voortbrengingsvermogen, waartoe het geestelijk milieu, waarin hij leefde, meewerkte, terwijl de vrijheidsstrijd dier jaren, waaraan hij levendig deelnam, een voortdurenden prikkel tot arbeid gaf. In zijn op hoogen leeftijd geschreven autobiographie (1894, Giessen), doch wellicht meer nog in een tijdens de heidelbergsche periode geregeld onderhouden correspondentie met zijn vrienden Donders en van Deen, waarvan fragmenten in de Gids 1914,1,448 zijn gepubliceerd, komt dit duidelijk aan het licht.
Een handboek over de Physiologie der Nahrungsmittel (Darmstadt 1850) werd gevolgd door die Lehre der Nahrungsmittel f.d. Volk (Erlangen 1850), een werk, dat reeds zijn naam als populair schrijver grondvestte en de bewondering van Alexander von Humboldt heeft gewekt. Reeds een jaar later verscheen die Physiologie des Stoffwechsels in Pflanzen und Thieren (Erlangen 1851), doch zijn algemeene beroemdheid als schrijver dateert van de publicatie van de Kreislauf des Lebens in 1852 te Mainz uitgegeven, tegen de Chemische Briefe van Liebig gericht, waarin hij de ongerijmdheid van Liebigs levensopvatting in verband met diens gevolgtrekkingen uit wetenschappelijk onderzoek laakt, en zelf openlijk zijn eigen inzichten blootlegt, gegrond op wetenschappelijke waarneming en philosophische beschouwingen, welke laatste voor een belangrijk deel aan den invloed van Feuerbach en Georg Forster te danken waren.
Moleschott's vrijzinnige denkbeelden lokten in 1854 een waarschuwing uit van de badensche regeering, die zijn colleges gevaarlijk vond voor de studeerende jeugd en bij monde van den senaat op verandering aandrong.
Man van karakter, nam M. afscheid van een universiteit, die ‘haar vrijheid van onderwijs heeft laten vernietigen’, en bleef te Heidelberg in een eigen ingericht laboratorium werkzaam. Ondertusschen was hij in 1848 gehuwd met Sophia Strecker, dochter van den vrijzinnigen Mainzer afgevaardigde G.P.C. Strecker, met wie hij tot haar dood in 1891 verbonden bleef. Uit dit huwelijk zijn 5 kinderen gesproten.
In 1856 werd Moleschott tot hoogleeraar in de physiologie te Zürich benoemd, waar hij een inaugureele rede hield over Licht und Leben in verband met eigen onderzoekingen omtrent den invloed van het licht op de stofwisseling; en reeds 5 jaar later riep het herlevende Italië hem naar Turijn, waar hij in 1866 italiaansch burger werd. Zoowel hier als later tijdens zijn hoogleeraarschap te Rome (na 1879), bleef M. ook als geneesheer werkzaam. In 1876 is hem tevens het hooge ambt van Senator opgedragen, dat hij tot zijn dood vervuld heeft.
Een tijdschrift onder zijn redactie: Untersuchungen zur Naturlehre des Menschen und der Thiere (1857-1892 Frankfurt, later Giessen), bevat de belangrijkste publicaties van zijn hand gedurende deze jaren; en wel - naast enkele morphologische onderzoekingen - hoofdzakelijk bijdragen tot de kennis der stofwisseling, der functie van het centraal-zenuwstelsel en het spierstelsel.
Meer op den voorgrond tredend door grootheid van karakter en waarheidsliefde, door diepe kennis en sterke zeggingskracht dan door groot zelfstandig scheppingsvermogen, heeft Moleschott een afzonderlijke plaats in de ontwikkeling der physiologie in de 19e eeuw ingenomen. Zijn loopbaan heeft hem buiten de grenzen van ons vaderland gebracht, hij heeft zelfs menigmaal als vrijheidlievend man kleingeestige daden in ons land gelaakt, doch de band, die hem aan zijn hollandsche vrienden bond, is nooit verbroken. Dit bleek, toen bij het jubileum van Donders in 1888 ook Moleschott aanwezig was en in de Gids van dat jaar een gloedrijk artikel aan hem wijdde. En dat aan den anderen kant Moleschott in Holland niet vergeten werd, bewees o.a. het feestnummer met bij dragen van beroemde tijdgenooten, dat de Dageraad in 1892 hem bij gelegenheid van zijn zeventigsten geboortedag heeft opgedragen.
Er bestaan van Moleschott twee geschilderde portretten (beide in het bezit van zijn zoon, den heer C. Moleschott, nederlandsch consul te Rome), en vijf borstbeelden, twee van Pier Pander, twee van den beeldhouwer Genua en één van Ettore Ferrari. Dit laatste beeld bevindt zich in het Physiologisch Laboratorium der Universiteit
te Turijn, waar het in 1893 door Cesare Lombroso is onthuld.
Zijn portret werd door Jan Veth gelithographeerd.
De bibliotheek van Moleschott werd door de erfgenamen aan de universiteit te Turijn geschonken.
Een volledige samenvatting van Moleschott's werken is gegeven in een na den dood te Rome verschenen gedenkboek: In Memoria di Jacopo Moleschott (1894), waarin eveneens de aan zijn nagedachtenis gewijde redevoeringen van Mosso, Lombroso,Colasanti en anderen zijn opgenomen. Het was Colasanti, die over het leven van zijn grooten leermeester schreef in de laatste aflevering van het boven vermelde tijdschrift: Untersuchungen zur Naturlehre des Menschen und der Thiere, dat 35 jaar lang onder redactie van Moleschott heeft gestaan. Ook in hollandsche tijdschriften zijn opstellen aan Moleschott na zijn overlijden gewijd. In de Gids (1892. III, 339) heeft o.a. Prof. Stokvis, in het Nederl. Tijdschr. voor Geneeskunde 1892, II, 325 en 1893, I, 741 hebben de hoogleeraren Guye en Pekelharing zijn groote eigenschappen herdacht. Zie verder Petit, Repertorium I, 1419-20.
M.A. van Herwerden