MEURS (Vincent, graaf van) en Sarwerden, overl. 2 April 1499 te Keulen, graaf v. Meurs 1448-93,zoonv. Frederik IV(overl. 1448)enEngelberta v. Kleef, werd in 1441 opgenomen in het verbond, in Gelre ontstaan tegen hertog Arnold, waartoe ook diens broeder Willem behoorde, met Vincents zuster Walborg of Walburga gehuwd. Ook Vincent had ernstige grieven tegen den hertog, waarvan eene reeks van twisten het gevolg was, door een wapenstilstand nu en dan slechts tijdelijk gestaakt. 's Graven aanzien steeg intusschen, toen hij, onder zekere voorwaarden, eereburger van Keulen werd (13 Jan. 1443), welks aartsbisschop Dirk, zijn oom, hem tot ridder sloeg (1444) en tot raad verhief. Zijn bezit vermeerderde in 1445, toen hij Vriendtstein en de heerschappij v. Ochten ontving, die later aan Willem v. Egmond overging. 1448 en 1449 komt Vincents naam voorin een schrijven, waarbij de hertogin Katharina vergund wordt te blijven in die goederen en ambten, welke zij gedurende 's hertogen reis naar Rome en Jeruzalem zou kunnen inlossen. Moeilijkheden in verband met onkosten, uit die reis voortgekomen, verstoorden den pas met veel moeite en buitenlandsche bemiddeling tot stand gekomen vrede, ook voor den toen als graaf v. Meurs opgetreden Vincent, die van den beginne af een van Arnolds schuldeischers was geweest, maar zich nu benadeeld achtte door den hertog. Deze wilde nl. tegen eene te lage pandsom Borne inlossen (1456), welk leen graaf Vincent in de luiksche leenzaal v. Stockem tot heerlijkheid verheven had (19 Febr. 1449). Als dan de hertog bovendien verwijtend optreedt, zelfs genoegdoening voor zijne grieven verlangt, sluit zich de graaf openlijk bij diens zoon Adolf aan. Arnold viel verwoestend in Meurs, maar weldra (26 Juli 1548) kwam het tot een wapenstilstand, die telkens vernieuwd werd, waartoe o.a. Vincents zwager Walraven, bisschop van Munster, het zijne bijdroeg. Maar evenmin als bij de pogingen tot verzoening van vader en zoon ontstond er het rechte vertrouwen, en Vincent, in verstandhouding met de steden, bleef met den laatste heulen. Duidelijk kwam dit uit tijdens en na Adolfs beruchten aanslag op zijn ouden vader (9 Febr. 1465). Aan de voorafgaande feesten had ook van Meurs deelgenomen. En tijdens diens gevangenschap op Buren hernieuwde hij met Adolf het vroeger gesloten verdrag voor 10 jaar. Ook bemiddelde hij in Adolfs geschil met Gerhard, hertog van Gulik en van der Berg en Willem van Loen, graaf van Blankenheim (28 Juli 1466). Twee jaar later gelukte het hem een zoen te bewerken tusschen hertog Adolf met Willem van Egmond, diens zoons Jan en Frederik en de stad Arnhem. Ook deed Vincent zijn best om de eenige, Adolf nog ongenegen stad, Roermond, voor dezen te winnen en verder gaf hij dezen zijn gewaardeerden steun bij de met bijzondere belangstelling van bourgondische en kleefsche zijde gevoerde onderhandelingen tusschen vader en zoon. Reeds in 1470 waarschuwde van Meurs de Gelderschen voor de bedoelingen van Karel van Bourgondië, die ten slotte Adolf ter verantwoording riep. Arnolds ontslag, doch geenszins verzoening volgde hieruit, hoewel ook de Paus hierop aandrong. Zelfs geraakte Adolf, bij eene poging tot ontvluchten, in gevangenschap van den Bourgondiër, tegenover wiens voorwaarden hij zich steil afwijzend gedragen had. Waar nu de Gelderschen, bourgondische brieven ten spijt, zich afkeerig betoonden van Arnold, die zijn vroegeren afstand herriep en de kinderen van Adolf en zijne (in 1469 overleden) gemalin Katharina van Bourbon, Karel en Philippa, nog te jong waren, wezen zij in 1472 den graaf v. Meurs aan tot hoofdman om het land te regeeren tot Adolfs loslating of Karels meerderjarigheid. Terwijl de graaf op bepaalde voorwaarden 16 Sept. het hoofdmanschap aanvaardde, droeg de oude Arnold ten slotte den hertog van Bourgondië de voogdij over het land op, Gelre en Zutphen aan hem verpandende, kort vóór zijn, op 23 Febr. 1473 gevolgden, dood. Nog te voren was v. Meurs, natuurlijk tevergeefs, door den Bourgondiër aangemaand om zich in zijne gehoorzaamheid te begeven, waarop deze zich spoedig van zijn eigen land en van andere plaatsen meester maakte. Ook van Borne, maar dat schijnt de graaf weldra teruggekregen te hebben. Na de inbezitneming van Gelre door Karel van Bourgondië, die er Willem van Egmond als stadhouder aanstelde, nam van Meurs de wijk naar Keulen. Schijnbaar zich verzoenend met hertog Karel, om niet al zijne bezittingen te verliezen, bleef hij in zijn hart de zaak der nationale partij trouw, gelijk vooral in 1477 blijken zou, het sterfjaar van Adolf en Karel den Stoute beiden. Nog vóór den dood van den laatste had hij zich bemoeid met den strijd om Neusz, in welke plaats hij zich door zijn gematigd gedrag had onderscheiden, reden waarom de keizer er hem het ambt van opperrechter had opgedragen. Maar nu, sinds 1477, behoorde Vincent onder de eersten en voornaamsten, die zich om vrouwe Katharina schaarden tegenover Bourgondië.
Daar trad evenwel, door zijn huwelijk, Maximiliaan in de rechten van Karel den Stoute, die alvast Adolfs kinderen van zijn hof terughield en het verzet der Gelderschen, ook van hen, die zich in den Stichtschen oorlog mengden, bedwong en in 1484 opnieuw in Gelre gehuldigd werd. Driejaar later is de gevangenneming van den jongen Karel van Gelre door de Franschen gevolgd en daarmee trad de graaf van Meurs weer opnieuw op den voorgrond, die er sinds op uit is om een aanzienlijk losgeld bijeen te krijgen, ten einde daarmee den jongen vorst los te koopen en zoodoende Max.'s aanspraken voor zijn eigen zoon te verijdelen. Herhaalde dagvaarten werden hiertoe beschreven, vooral door toedoen van van Meurs, die den losprijs tot op de helft had weten terug te brengen. Tevergeefs trachtte Max.'s stadhouder, Adolf van Nassau, het drijven van Vincent tegen te gaan, die de onderhandelingen te Nijmegen, Zutphen en Arnhem voornamelijk leidde, en in Frankrijk, ja zelfs bij den hertog van Saksen, in Brabant of in Holland, zijne bemoeiingen uitstrekte. In elk van de 4 hoofdsteden en ook op den vereenigden landdag v. Jan. 1491 werkte de oude graaf onvermoeid aan zijn doel. Met het door de Gelderschen reeds opgebrachte deel van het losgeld ging alweer hij zelf naar Parijs, vergezeld door zijn' eenigen kleinzoon Bernhard, dien hij voor het ontbrekende er als gijzelaar achterliet. En terwijl dus vooral door de volhardende pogingen van den grijzen Vincent Karel in Maart 1492, onder fransch geleide, na 19-jarige afwezigheid, naar het land zijner vaderen kon terugkeeren, moest de kleinzoon van eerstgenoemde Karels plaats op het slot te Péronne innemen, maar verschillende maanbrieven van den jongen Bernard moesten aan den hertog geschreven worden en tal van jaren voorbijgaan, vóórdat het uur zijner bevrijding sloeg. Dit geschiedde eerst in 1500, maar de oude graaf van Meurs mocht het niet meer beleven. In April van het vorige jaar was hij te Keulen overleden, maar ook zijn kleinzoon had slechts weinig genot van zijne vrijheid, daar hij zijn grootvader reeds zeer spoedig in het graf is gevolgd.
Graaf Vincent had de belooning van de (land)-voogdes Katharina en in 't algemeen de eerste regeeringsakten van zijn jongen heer nog mede onderteekend en de bourgondische ambtenaren door anderen helpen vervangen. Was hij voor Karel de redder van diens land geweest, Maximiliaan, intusschen keizer geworden, beschouwde den ‘roervink’ als de oorzaak van alles en trof hem met den rijksban en bezette zijn graafschap. Om zijn jongen heer moeilijkheden te besparen, nam hij 't hem aangeboden asyl te Grave niet aan, doch vluchtte onder de bescherming van aartsbisschop Herman, den vredelievende, naar Keulen, waar hij dan ook overleden is. Geruimen tijd te voren had hij nog het graafschap Meurs afgestaan aan zijne kleindochter Margaretha en haar gemaal, graaf Wi llem v. Wied; doch in 1488 had heer Jacob van Hoorne hem wegens krijgsschulden Hoorne en Weert moeten afstaan die hij, Jacob, in 1494 weer terugeischte. Hij sloeg nu het beleg om het kasteel Weert; Jan van Hoorne, bisschop van Luik, bewerkte eene teruggave, maar als leen van Luik.
Uit zijn volgens, den een in 1438, naar den ander in 1445, met eene Beiersche, Anna, gesloten huwelijk, dochter van Stephan, Paltsgraaf v. Simmern en Zweibrucken en Anna, gravin v. Veldenz enSponheim, waren verschillende kinderen gesproten t.w. Johan enDiederikofDirk, beiden jong gestorven, de met Philip v. Croy, graaf van Chimay gehuwde Walburgis en Elisabeth, echtgenoote van Oswald v. 'sHeerenberg in het Zutphensche, afgezien dan nog van Frederik, den oudsten zoon, die Elisabeth v. Rodemachern tot vrouw had, doch ook betrekkelijk vroeg was omgekomen, nalatende de bovengenoemde Bernhard en Margaretha.
Zie, behalve de nederlandsche, duitsche en fransche schrijvers van dien tijd: Chronicon van Coellen (Editio princeps) (Keulen 1499), CCCXXI b, CCCXXXVIII, en CCCXI; Pontanus;Sliehtenhorst;G.van Hasselt, Arnh. Oudheden (Arnhem 1804) II, 70; dez., Geld. Oudh. I, 120-121; R.W. Tadama, Maan- en Klaagbrief van GraafBernhard v. Meurs tegen Karel v. Egmond, Hertog v. Gelre in Nijhoff's Bijdr. Vad. Gesch. IV, 57 vlg.; dez., Verslag over het oude Grafelijke-Bergsche Archief te 's Heerenberg, aldaar V, 8,18, 23, 28; I.A. Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de Gesch. v. Geld. IV, V en VI; W.J. d'A blaing v. Giessenburg, De Ridderschap v. Veluwe ('s Grav. 1859), H. Altgelt, Gesch. der Grafen und Herren v. Moes (Düsseldorf und Utrecht 1846) vooral 52 vv.; Jos. Habets, Chron. derLanden v. Overmaas (Roermond 1870), 17, 37-40, 70, 76, 93-97; F.V. Goethals, Hist. Généalogique de la Maison de Hornes (Brux. 1848) 120 e.a.; dez., De Loonsche leenen in 't tegenwoordig hertogdom Limburg in Publications etc. de Limbourg VIII 27, 28; XIII 203; Fr. Aurelius Pompen, Jacob de Eerste, Graafv. Home aldaar XL (zie reg.); M.J. Wolters, Notice historique sur l'ancien comte de Hornes et sur les anciennes seigneuries de Weert, Wessem, GhooretKessenich (Gand 1850) 44-49,54,56,62; Ed. Rosenkrantz, Bijdr. totdeGesch. v. Gelderlandin Geld. Volksalmanak 1901,12vlg.; Konstantin Höhlbaum und Joseph Hansen, Mittheilungen aus dem Stadtarchiv von Köln (Köln 1892) VII, 46, 58, 64, 68, 73, 77; VIII, 56; R.
Knipping, Die Kölner Stadtrechnungen des Mittelalters mit einer Darstellung der Finanzverwaltung (Bonn 1897) 1,158; Annalen des Hist. Vereins fürden Niederrhein Reg. HeftXLI-LIX; Reg. Leenacten Gelre IV 169; VIII, 420. Genealogische en Heraldische Bladen X, 448; NavorscherXXXVI, 86; XL, 68; Lacomblet, Urkundenbuch IV, Nos. 458, 459.
Kooperberg