MECHELEN (Margaretha van), gest. 17 Mei 1662, dochter van Cornelis van Mechelen
enBarbara van Nassau-Conroy, dochter van Paulus van Nassau enMargaretha van Lier. Zij was van moederszijde gesproten uit een katholiek gebleven bastaardtak Nassau-Conroy, nakomelingen van Alexis, onechten zoon van Hendrik III, graaf van Nassau (kol. 1073). Zij had de aandacht van prins Maurits getrokken als staatsdame van diens stiefmoeder Louise de Coligny. Zij woonde zeer stil sedert 1603 in den Haag, afwisselend te Rijswijk, waar prins Maurits haar onderhield en dikwijls bezocht, zoodat zij, die in 1623 een aanslag op diens leven beraamden, daarvan dachten gebruikte maken om hem te overvallen. Bij prins Maurits had zij 3 zoons: Maurits, die in 1617 aan de pest stierf (vgl. Huygens, Gedichten 1,198), Willem en Lodewijk van Nassau (zie ald.).
Zij leefde nog lang na Maurits' dood in den Haag van een jaargeld, door dezen haar bij testament besproken, dat na 1634 echter niet meer werd uitgekeerd. De Groot dichtte over haar eene Klachte der vrouwe van Mechelen over de min des Prinsen van Oranje. Zij wordt in de literatuur dikwijls verward met een gelijknamige nicht uit hetzelfde geslacht, gehuwd met Philips van Steelant, drossaart van Buren.
Vgl. over haar en haar naamgenoot: J.A. Frederiks, Margaretha van Mechelen in de Gids 1879, IV, 242 vlg. en W.J. d'A blaing van Giessenburg, Mechelen en Nassau-La Lecq in Ned. HerautVII (1892) 153 vlg.
Blok