LOCHORST (Herman van) (1), zoon van Jacob van Lochorst, utrechtsch burger uit oud en aanzienlijk geslacht (overl. in 1385) enMechteld van Drakenborch (overl. in 1387), overleden als domdeken te Utrecht 6 Aug. 1438. Als jongeling bezocht hij de universiteit te Heidelberg, waar hij in 1387 als ‘canonicus Traiectensis’ werd ingeschreven.
Twee jaar later in 1389 ontmoeten wij hem als studens decretorum te Praag. In 1400 volgde hij Willem Buser als domdeken op. Sinds speelde hij een hoogst belangrijke rol in Utrechts geschiedenis en is in vollen zin op hem van toepassing de karakteristiek door een onzer beste kenners der middeleeuwen van de aanzienlijke kanunniken gegeven: ‘vreemd zijn ons deze mannen, half wereldlijken, half geestelijken, wier regel ons aan kloostertucht doet denken, terwijl wij hen toch in wereldlijk gewaad overal ontmoeten, waar wereldsche belangen op dikwijls zeer wereldsche wijze behandeld worden’. De strijd der Lichtenbergers en Lochorsten is aan zijn naam onafscheidelijk verbonden. De partij, die onder de regeering van bisschop Frederik van Blankenheim tegen de aansluiting van het Sticht bij den hollandschen nabuur en tegen Hollands invloed zich keerde, vond in den domdeken haar hoofd. Na de beëindiging van den arkelschen oorlog begonnen de tegenstanders der hollandschgezinde partij met kracht het hoofd op te steken; verbittering en onrust werd gezaaid door rondstrooiing van de mare, dat Utrecht verkocht was en weldra aan den hollandschen graaf zou worden overgegeven.
Deze beschuldiging, als zoude de tegenpartij met Holland heulen, deed in den zomer van 1413 het volk te hoop loopen. Op 11 Juli van dat jaar sloegen de Lochorsten hun slag. Aangevoerd door den domdeken snelden zij gewapend naar het raadhuis, de burgemeesters vluchtten en de raad zag zich gedwongen de hoofden der hollandsche partij te verbannen. De deken wist vervolgens met zijn aanhangers, waaronder zijn broeders Jacob en Gijsbert, hun tegenstanders uit den raad te verwijderen en hun verbanning te bewerken. De verdreven Lichtenbergers zochten steun bij den gelderschen hertog, en vonden dien ten slotte bij hun natuurlijken beschermer, den graaf van Holland. Deze bracht de burgerij van Utrecht in het nauw door hen in hun handel te treffen, terwijl hij bestraffing van van Lochorst en de zijnen vorderde.
Het willekeurig bestuur door dezen gevoerd, had bovendien reeds velen tot hun vijand gemaakt; thans door Willem van Holland bedreigd, richtte de volkswoede zich tegen de oorzaak daarvan. Herman zocht in een klooster bescherming en werd 17 Mei 1415 met zijn broeders Jacob en Gijshert en andere volgelingen uit Utrecht geleid. Een raadsbesluit bekrachtigde dit, terwijl de bisschop met de kapittelen Herman met andere kanunniken van zijn aanhang veroordeelden om zich binnen dertig dagen voor zeven jaren naar een universiteit te begeven en niet zonder verlof in het Sticht weder te keeren. Ondanks de hulp van den hertog van Gelre en Jan van Beieren gelukte het niet dit vonnis herroepen te krijgen; bisschop Frederik handhaafde de uitspraak. Herman begaf zich naar Heidelberg (de matrikel vermeldt dit niet). De dood van Willem VI van Holland in Mei 1417 en de herleving der hoekschen kabeljauwsche twisten was voor den gebannen domdeken het sein om terug te keeren. Hij snelde naar Holland om deel te nemen aan den strijd tegen Jacoba. De gravin beklaagde zich over deze overtreding van hun vonnis bij de kapittelen en in Januari 1418 gelastte de bisschop hem naar Heidelberg terug te keeren. Allerlei uitvluchten werden gezocht, tot hij ten slotte voor de bedreiging, dat de inkomsten zijner prebende zouden worden ingehouden, bezweek en naar Heidelberg terugkeerde.
In 1419 plaatste hij hier zijn naam in de matrikels. Een aantal jaren vertoefde hij in den vreemde en in den zomer van 1423 werd hij te Keulen ingeschreven. In Octobervan dat jaar overleed bisschop Frederik; de keuze van een opvolger geschiedde buiten tegenwoordigheid van den deken van het domkapittel, maar die keuze was tevens de aanleiding voor herleving van den strijd tusschen de utrechtsche partijen. De Lochorsten hielden de zijde van Swedervan Kuilenburg tegen Rudolfvan Diepholt, den candidaatder Lichtenbergers. De eerste zegevierde aanvankelijk, doch ten slotte bleef aan Rudolf de overwinning en deed deze na zijn confirmatie door den paus in 1433 zijn intocht binnen Utrecht. Na den spoedig volgenden dood van Sweder kozen diens trouw gebleven aanhangers, waaronder ook Gijsbert van Lochorst, Walraven van Meurs tot opvolger, maar na veel onrust deed deze ten slotte afstand van zijn rechten op den bisschopszetel.
Reeds veel eerder had Herman onder eede beloofd zich aan het besluit tot schorsing van Sweder van Kuilenburg te zullen houden en bij eventueele aanstelling van een ruwaard van het Sticht dien te erkennen en te steunen en Sweder te weerstaan. Dit stuk van 24 Aug. 1426 houdt echter gelijke belofte in van Gijsbert.
Van Lochorst was een man van zijn tijd; eerzuchtig, onbetrouwbaar en schuldig aan tal van misdrijven; een verzameling van stukken over door hem begane wandaden is in het archief van den Dom te Utrecht. In het genoemde vonnis der kapittelen van 1415 lezen wij van hem en zijn broeder Gijsbert, dat zij ‘per se et suos satellites complices et cooperatores, consilium, opem et operam prestaverunt, propterquod diversa homicidia, mutilaciones membrorum, oppressiones et hominum proscriptiones aliaque innumera malafueruntetsuntsecute etsecuta.’ Men bedenke echter, dat hier een hoogst vertoornd rechter aan het woord is. Daarnaast treft het ons, dat hij als weldoener van het kartuiser-convent te Utrecht wordt geteekend. Hoogst ongunstig over hem is het oordeel van Schmedding. In 1423 vermeldt de keulsche matrikel hem als ‘can. Leod.’: hij was kanunnik van St.
Lambertus te Luik. Eveneens kanunnik en scholaster van het kapittel van Oudmunster. Keussen verwart hem met den veel lateren deken van Oudmunster, zijn naamgenoot, oorzaak hiervan is de inschrijving te Heidelberg in 1419 als: H ermannus Lochorst iunior cler. Traiectensis. Over zijn strijd met het domkapittel in 1432 vindt men berichten bij Burman, wiens verklaring echter een gissing is naar aanleiding van het bericht van Drakenborch als zou het concilie van Bazel van Lochorst in 1431 als domdeken hebben afgezet en vervangen door Hendrik Scatter. Volgens de aanteekeningen van Wouter Brockis deze nooit deken geweest en vertoefde hij in 1432 te Bazel. Zijn afzetting en vervanging
door Scatter worden ook verhaald in ArchiefAartsb. UtrechtXXX, 304 v.v.
Zie verder: G. Toepke, Matrikel der Univ. Heidelberg 1,10,143; H. Keussen, Matrikel der Univ. Köln I, 201; Monumenta historica Univ. Pragensis II, 76; K.
Burman, Utrechtsche Jaarboeken I (Utrecht 1750) 127 v.v.; 169 v.v; 346; 334 v.; J. de Hul lu, Bijdrage t.d. geschiedenis v.h. Utrechtsche schisma ('s Grav. 1892) 13, 72, 103; L. Schmedding, De regeering van Fred. van Blankenheim (Leiden 1899) 101 v.v.; 145 v.; 209; Hoynck van Papendrecht, Analecta III A, 173 v.; Codex Diplom. Neerl. v.h. Hist. Genootschap II: 3,1e afd., 229 v.; 437 v.v.; Bijdr. en Meded.
Hist. Gen. IX (1886) 298; ArchiefAartsb. UtrechtX, 229; XI, 372; XXVII,
146; Registeroud-archiefKampen no. 495 en 517. van Kuyk