NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Lans, michaël joannes antonius

betekenis & definitie

LANS (Michaël Joannes Antonius), geb. Haarlem 18 Juli 1845, overl.

Amsterdam 3 Febr. 1908. Hij was de zoon van Bernardus LansenSophia Hafkenscheid, zuster van den bekenden Redemptoristen-pater Bernard. In zijn jeugd ontving hij degelijke lessen in klavier- en orgelspel en tevens in de compositieleer van den heer Schaeken, die zich later in België vestigde. Na zijn studies volbracht te hebben aan de bisschoppelijke seminaria te Voorhout en te Warmond, werd hij 15 Aug. 1869 priester gewijd. Kort daarop was hij eenige maanden als priester te Hillegom werkzaam, doch al heel spoedig werd hij door zijn geestelijke overheid benoemd tot leeraar aan hetzelfde seminarie ‘Hageveld’ te Voorhout, waar hij zijn opleiding genoten had. In het voorjaar van 1887 benoemd tot pastoor van de Onze Lieve Vrouwe-Visitatiekerk te Schiedam, ontwikkelde hij als parochie-geeste- lijke een zelfde stoere werkkracht als gedurende zijn leeraarsjaren. In 1896 werd hij door den bisschop van Haarlem geroepen om als president van het groot-seminarie te Warmond de aanstaande priesters van het bisdom Haarlem in hun laatste studiejaren te leiden, totdat hij in het voorjaar van 1906 aan het hoofd kwam te staan van het dekenaat Amsterdam en aldaar verbleef tot zijn dood. Intusschen was hij reeds vroeger, omstreeks 1890, benoemd tot kanunnik van Carthago, in 1896 tot kanunnik van het kathedraal-kapittel te Haarlem, later nog tot geheim-kamerheer van den Paus.

In 1876 stichtte hij met eenige andere priesters uit de verschillende nederlandsche bisdommen het tijdschrift Het Sint-Gregorius-Blad, welks hoofdredactie hij tot zijn dood heeft behouden; door middel van dat blad wilde hij in roomsch Nederland betere en gezondere begrippen aangaande kerkmuziek verbreiden: liturgie, gregoriaansche zang, meerstemmige muziek, volksliederen, alles werd behandeld en besproken in dat tijdschrift en wel, vooral als hij zelfde pen opnam, met gloedvolle overtuiging en in prettigen stijl. Door zijn toedoen voornamelijk kwam in 1877 tot stand de ‘Nederlandsche St. Gregorius-Vereeniging’, die tot doel had de in zijn blad verkondigde leeringen in daden om te zetten; bisschoppelijke en koninklijke goedkeuring werden geschonken aan de statuten dier vereeniging, die voortdurend in bloei toenam, dank zij de bezieling, die van hem uitging. Als componist is hij bekend door verschillende werken, enkele motetten op kerkelijk-muzikaal gebied, een Missa in hon. S. Nativitatis Domini (A.T.

Bar. Bas met orgel.) (uitg. Pustet, Regensburg, 1879) een cantate bij gel. van de vergrooting v.h. seminarie Hageveld op woorden van mgr. C. Broere (voor gemengd koor en piano), een cantate bij gel. van het gouden priesterfeest van mgr. Wilmer, bisschop van Haarlem, op woorden van Prof.

J.A. de Rijk (gem. koor, piano en orgel), een cantate op het gouden priesterfeest van Paus Leo XIII, De Kerk der Nederlanden en het Pausschap (voorsoli, gemengd koor, piano en orgel, door Jos. Beltjens gearrangeerd voor begeleiding met strijkkwartet en hout), Sonnetten op den Paus van Dr. Schaepman, voor mannenkoor en piano, Marialiederen van Prof. v.d. Ploeg, van melodieën voorzien door Lans en W.P.H. Jansen. Als theoreticus gaf hij uit: Handboekje ten gebruike bij het onderwijs in den Gregoriaanschen zang (3e druk, 1875); De Jonge Korist, Eerste stukje, oefeningen vooreerstbeginnenden in den Gregor. zang (4e druk, 1890) (bewerkt naar Haberl's Magister choralis); De jonge Korist, Tweede stukje, oefeningen in meerstemmigen kerkzang (3e druk, 1891) (bewerkt naar H aller's Vade Mecum); De Katholieke organist (bewerkt naar Oberhoffer); Leerboek van het contrapunt (bewerkt naar Bellermann).

Ook verschenen van zijn hand verscheidene artikelen in De Katholiek, speciaal over kerkmuziek, ook een lezing over Palestrina (1882) met portreten muziekvoorbeelden. Alle genoemde werken zijn uitgegeven bij de firma J.W. van Leeuwen te Leiden.

Als een eerezuil voor zijn familie Hafkenscheid gaf hij uit het Leven van Pater Bernard, uit allerlei familiebescheiden samengesteld, waarvan de 4e uitgave verscheen in 1905 (bij Langenhuysen, Amsterdam). Als handig debater is hij in 1882 te Arezzo in gezelschap van zijn vriend Dr. Haber opgetreden tegen de toenmaals dissideerende

Paters benedictijnen en hun archaeologische richting in zake de gregoriaansche zangboeken; zijn brieven over dat onderwerp, eerst verschenen in het St Gregorius Blad, later ook in het duitsch en het fransch vertaald (Pustet, Regensburg) hebben hem een soort van wereldvermaardheid geschonken, daar die kwestie lange jaren een echte question brûlante is geweest, waarbij hij de rechten van den H. Stoel meesterlijk wist te verdedigen. Niet minder groot was zijn werkzaamheid en zijn roem als gewijd redenaar: er zullen niet veel groote plaatsen in het bisdom Haarlem zijn, waar hij zijn welsprekend woord niet heeft doen hooren; de verwantschap met den grooten volksredenaar pater Bernard toonde zich ten volle in zijn neef Michaël Lans. Zijn redevoeringen over Dr. Schaepman, bij het eeuwfeest van het H. Sacrament van Mirakel te Amsterdam, bij de plechtige consecratie der nieuwe St. Bavokathedraal te Haarlem, vele missiepreeken door hem gehouden, leven nog voort in de herinnering van Haarlems katholieken.

Vermeld zij ten slotte nog, dat hij als pastoor te Schiedam veel geijverd heeft voor de vereering der H. Lidwina en haar ter eere ook een kapel heeft doen aanbouwen aan zijn parochiekerk, een kapel die door Jozef Cuypers en Jan Dunselman kunstvol versierd is.

Vgl. vooral St Greg. Blad 1908, no. 3.

Jansen

< >