LANNOY (Juliana Cornelia baronesse de), geb. te Breda, gedoopt aldaar 21 Dec. 1738, overl. te Geertruidenberg 18 Feb. 1782, dochter van Carel Wybrandus, kolonel der infanterie, grootmajoor te Geertruidenberg. Zij kreeg eene niets beduidende opvoeding, maar bekwaamde zich door eigen studie in de fransche en engelsche talen, en werd door den rector Schonck in het latijn onderwezen.
Voornamelijk aan de beoefening der nederlandsche letteren heeft zij haar leven gewijd. Zij woonde meest te Breda en te Geertruidenberg, en bleef ongehuwd. Het eerste dichtstuk, waarmede zij voor den dag kwam, was een hekeldicht Aan mijnen Geest, doorJongvrouwe*** (Breda 1766, tweede druk ib. 1767), gericht tegen het vooroordeel, dat bij de vrouwen geen roeping tot kunsten en wetenschappen zoude voorkomen. Ook later bleef de satyrische dichtsoort haar grootste kracht: haar bekendste gedicht is Het Gastmaal; ook haar gedicht Aan Avitus, over de titels in brieven, is niet onaardig. In haar tijd echter trok zij vooral de aandacht door het lierdicht, waarin zij een stouten toon wist aan te slaan. Viermaal behaalde zij den eereprijs bij verschillende dichtgenootschappen, te weten: in 1774 bij het leidsche den gouden met haar dichtstuk Lof der heeren van der Does, van de Werff, en van Hout, verdedigers van Leyden; in 1777 bij hetzelfde genootschap den zilveren voor De waare liefde tot het Vaderland (Bilderdijk behaalde den gouden); in 1774 bij het haagsche genootschap den zilveren voor De waare vereischten van een Dichter, en kort vóór haar overlijden bij hetzelfde genootschap den zilveren voor haar Aanspraak van Keizer Karel V aan zijn zoon Philips II (Feith behaalde den gouden penning). Voorts leverde zij drie oorspronkelijke treurspelen, namelijk: Leo de Groote (Amst. 1767); HetBeleg van Haarlem (Amst. 1770) en Cleopatra, Koningin van Syriën (Amst. 1776).
In 1780 gaf zij hare Dichtkundige Werken te Leiden uit (met portret); in 1783 verschenen aldaar hare Nagelaten Dichtwerken, door Bilderdijk bezorgd. Volgens dezen had zij nog eene niet groote, doch keurige verzameling fransche gedichten nagelaten, die zoo spoedig mogelijk uitgegeven zou worden; doch hiervan is, evenals van den mede beloofden herdruk harer treurspelen, niets gekomen.
Bij haar leven werd de Lannoy in de letterkundige wereld hoog vereerd, waartoe haar beminnelijke persoonlijkheid zeker veel bijgedragen heeft. Bilderdijk, metwien zij zeer goed bevriend was, beweerde, dat hare werken hem tot dichter hadden gemaakt, en nog op lateren leeftijd prees hij haar uitbundig. Ook met Feith en de meeste andere letterkundigen van dien tijd stond zij in briefwisseling. Hare bekroonde prijsverzen zijn te vinden in de Tael- en Dichtl. Oef. van het Genootsch.: ‘Kunst wordtdoorarb. verkr.’ I, 71 en II, 89; en in de Proeven v. Poët Mengelstoffen van het Genootsch.: ‘Kunst, spaart geen vlijt II, 288 en VII, 283; de eerste 2 ook in hare Dichtk. Werken.
Haar door N. Rode in 1778 geschilderde portret (J. Houbraken sc . 1780) is op het Noordbrabantsch Genootschap te 's Hertogenbosch.
Margadant