NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Langen, otto van

betekenis & definitie

LANGEN (Otto van), volgens Emmius priester te Aken, naar Worp van Thabor en Schotanus ‘canonick van Ments’, werd, als gevolg van het optreden der Sneekers bij keizer Frederik III, door dezen als gezant naar Friesland gezonden met den rechtsgeleerde Johan Huesman, die echter halverwege terugkeerde. In het voorjaar van 1493 verscheen v.

Langen te Sneek. Zijne opdracht was om de klachten der Schieringers te onderzoeken over Groningen, dat zich steeds dieper mengde in de zaken van het wester-lauwersche Friesland en reeds in 1491 een verbond met de Vetkoopers van Oostergoo te Dokkum gesloten had. Aan het keizerlijk hof was men gestemd tegen Groningen, waartoe de bereidverklaring derfriesche klagers tot het opbrengen der keizerlijke lasten het hare zal hebben bijgedragen. Den Groningers werd alzoo geboden hun verbond op te heffen, eerst door Frederik, na diens dood door Maximiliaan, die tevens de ‘vrijheid’ van ‘Oost’- en van ‘West’-Friesland erkende. v.L. vertoonde hun dit besluit, nadat hij eerst een landdag te Sneek had gehouden. De gezant beval zich vooralsnog van alle geweld te onthouden en de zaak met de, door hem begunstigde, sneeksche partij af te doen. Dit werd te gereedelijker beloofd door de Groningers, daar dezen toch meenden te kunnen rekenen op allerlei inbreuk van de zijde hunner tegenstanders, in wier kaart zoozeer gespeeld werd door v.

Langen, dat hij het bevel tot stilstand of staking der onderhandelingen van den inmiddels door groningsch geld omgekochten kanselier Waldner (v. 16 Oct. 1493) niet opvolgde. Integendeel bleef hij alles doen; ook op verschillende landdagen, om de wester-lauwersche Friezen tot afval van de Groningers te brengen. Tevergeefs, totdat hij een laatste middel aangreep, waarmee hij beter slaagde. Op een landdag, uitgeschreven voor 1 Jan. 1494 te Sneek, dwong hij de Friezen een Potestaat te kiezen. Immers deden zij zulks niet uit eigen beweging, dan zou de Koning er

een aanwijzen, hetzij hertog Albrecht, wiens naam alzoo reeds in dezen tijd in verband met de friesche aangelegenheden genoemd wordt, hetzij diens weinig minder vermaarden tegenstander Philips v. Kleef, heer v. Ravestein, hetzij jonker. Uko, broeder van graaf Edzard van Oostfriesland, wiens opmerkzaamheid dus ook reeds vroeg op de westfriesche zaken getrokken werd.

Gevolg nu van dit optreden was, dat onder of door den invloed van den vreemden diplomaat, de landdag, grootendeels echter uit Schieringers bestaande, Juwe Dekema als potestaat kozen, wien een raad van 24 rechters werd ter zijde gesteld. Van Langen keurde de benoeming van Dekema goed en bevestigde hem terstond in naam des Konings. Op zijne keuze zou de bekrachtiging en uitvaardiging der eerste besluiten te Bolsward plaats hebben, maar reeds stak de tegenpartij zoo duchtig het hoofd op, dat potestaat en gezant, bespot en beschimpt, ijlings de wijk moesten nemen. Tevergeefs ontbood laatstgenoemde daarop afgevaardigden van alle partijen tot zich te Deventer. Zijne zending was mlslukt; de poging om het land nog vóór het herstel der eenheid een heerscher op te dringen had slechts protesten van de tegenpartij, nieuwe ergernis der zich benadeeld achtende Groningers, kortom grooter verwarring nog dan te voren opgeleverd. Misnoegd keerde v.

Langen terug naar het hof, dat intusschen voor geld opnieuw gewonnen was door Groningen, hetwelk er een beroep op had gedaan. Vóór ƒ 4000 immers, dienstig, naar het heette, voorden Turkenoorlog, werd de stad bevestigd in hare heerschappij overOostergoo. Van Langen, George v. Eben- of Eberstein en nog een paar anderen moesten dienovereenkomstig den eed gaan afnemen te Groningen (hier met voorbehoud van de rechten van den Bisschop), daarna in Oostergoo, vervolgens de ƒ 4000 innen. Verder hadden zij in de verschillende gouwen het rijkstribuut te regelen en te trachten de partijen in Friesland te verzoenen, terwijl ieder vrij moest zijn in het verbond te blijven e.d. (instructie uit Antwerpen v. 12 Nov. 1494).

Maximiliaan, die toen zelfde handen vol had met de geldersche kwestie, kon evenwel gemakkelijk bevelen en zich beurtelings ergeren over zijne gezanten, als zij, met bepaalde bedoeling, de voorgeschreven volgorde niet in acht namen, en over de Groningers, die weer gewelddadig begonnen op te treden ter vestiging van hun invloed, ook in Westergoo en de Zevenwolden; de gezanten hadden een zware taak, doch zeker ook eene eenigszins eigenaardige opvatting daarvan. Althans schijnt dit het geval te zijn geweest bij v. Langen en v. Eberstein, die in Westergoo werkzaam waren, terwijl Vollbrecht van Dertz, domheer te Mainz, en Koenraad van Anpringen in Groningen en Oostergoo optraden.

De laatsten kwamen blijkbaar onder invloed der eersten, vooral van v. Langen, die steeds Groningen vijandig gezind bleef. Ja, door allerlei maatregelen, zelfs het in soldij nemen van krijgsvolk, schenen zij het, zeer tegen den zin des konings, op haren en snaren te willen zetten. Deze immers wilde bij den gelderschen oorlog geen nieuwen frieschen; hij wilde op verzoening aansturen, onder scherpe bevelen aan zijne gezanten om zich van gewelddadige maatregelen te onthouden. Met name v. Langen en v.

Eberstein moesten zich overal, waar zij zich in Friesland bevonden, vreedzaam gedragen en zich niet meer met de instructie van v. Dertz en v. Anpringen bemoeien; zij hadden slechts overeenkomstig het vroegere tractaatte onderhandelen (23 en

24 Dec. 1494). Deze lastgeving verscheen kort nadat eerstgenoemden Leeuwarden en Oostergoo vermaand hadden om aan de bedoelingen des konings te gehoorzamen en aan het laatste bovendien, dat het niet zou voldoen aan de onbillijke schatting, door Groningen met bedreiging gevorderd, maar wel aan die, welke het verschuldigd was voor het Heilige Rijk op te brengen en wel in hunne handen, te Sneek, waar 13 Dec. 1494 een landdag zou gehouden worden. Nog een dag daarna zond v. Langen een mandaat aan eenige grietenijen van Oostergoo, waarbij hij allen, die in het verbond met Groningen gegaan waren, verbood om aan de bevelen dier stad te gehoorzamen of de afgedwongen schattingen aan haar te voldoen en hun verder aanbeval om als gehoorzame leden des Heiligen Rijks hunne bezwaren te Deventer aan de koninklijke raden voor te leggen.

Doch nu scheen, voor een groot deel door het optreden van Maximiliaan, vooralsnog een resultaat te zijn verkregen, daar nog vóór het einde van 1494, Westergoo en Zevenwouden trouw zwoeren en Febr. 1495 Groningen, Oostergoo en Leeuwarden - het laatste onder voorbehoud van zijn verbond met het eerste dit voorbeeld volgden, terwijl ook zekerheid voor de opbrengst van de belasting gegeven werd. Hiermee was de taak der gezanten geëindigd en werd dan ook de, voor de friesche partijschappen zoo gevaarlijke, intrigant Otto v. Langen, teruggeroepen. Van hem vernemen we verder niet meer in verband met deze, behalve dat hij zijn standpunt daaromtrent, nu door middel van den door hem beïnvloeden keurvorst v. Mainz, op den Rijksdag te Worms v. 1495, nogmaals, hoewel wederom zonder resultaat, wilde doen zegevieren. Aan de voornaamste machinaties van de jaren 1494 en 95 schijnt van Langen evenwel een leeuwenaandeel gehad te hebben, zij het ook dat eveneens Albrecht v.

Saksen, vermoedelijk reeds heimelijk door hem en v. Eberstein gesteund, er reeds een, hoewel misschien nog niet beteekenisvolle rol in gespeeld heeft, al hield de hertog zich persoonlijk nog op den achtergrond (zie art. Albrecht v. Saksen, I kol. 62)

Zie: F.A. von Langenn, Herzog Albrecht der Beherzte (Leipz. 1838)241; E.J. Diest Lorgio n, De ondergang der Friesche Vrijheid in Fr. Volks Alm. 1841, 1 vlg.;D.Fockema, Schetsen van de Friesche Gesch. in het algemeen en wegens hetstrafrechtin hetbjzonder (Leeuw. 1845-1846) III, 1,263-267 en vooral III, 2, 572-592; W. Eekhoff, Bekn. Gesch. v. Friesland (Leeuw. 1851) 125; E.J.

Die st Lorgion Geschiedk. Beschr. der stad Groningen (Gron. 1852) I, 318, 324; W. Zuidema, Wilhelmus Frederici (Gron. 1888); H. Ulmann, Die Opposition Groningens gegen die Politik Maximilians I in Westfriesland in Hansische Geschichtsblatter II, 147; dez., Kaiser Maximilian 1,1,251,632; H.B.van Sminia, Juw Hettes Dekema, de laatste Potestaat in Friesland i n Vrije Fries VII, 257-273; P.J. Blok, Verslag aangaande een onderzoek naar archivalia in Duitschland

1

belangrijk voorde qeschiedenis v. Nederland (den Haag 1880); P.J. Blok, Gesch. II, 351-353; J.L. Berns, Verslag aangaande een onderzoek naar archivalia uit het tijdperkdersaksischehertogen (den Haag 1891); W. Eekhoff, Inv. v. 'tArchief derstad Leeuwarden (Leeuw. 1880) 98, 99 en 100 voor de eerste, en 104, 105 en 106 voor de tweede zending van Otto v.

Langen; O. Sperling, Herzog Albrecht der Beherzte v. Sachsen (Leipz. 1892); J.S.Theissen, Centraal gezag en Friesche Vrijheid 15.

Kooperberg

< >