LABADIE (Jean de) 13 Febr. 1610 geb. te Bourg a.d. Dordogne in Guyenne; overl. 13 Febr. 1674.
Aanvankelijk ijverig leerling der Jezuïeten, wendde hij zich in 1639 van hen af, predikte als wereldlijk priester te Bordeaux, Parijs en Amiëns en ging in 1650 te Montauban tot het protestantisme over. De beschuldiging, dat hij zich als biechtvader tegenover nonnen zou misdragen hebben, wacht nog onderzoek, maar is voorloopig even onbewezen als de bewering, dat hij te Parijs, in 1643, Jansenist zou geworden zijn. Wél waren zijn heerschzucht en ijdelheid oorzaak van onvrede te Montauban en Orange, waar hij predikant was, gelijk ook te Genève, waarheen hij zich in 1659 begeven had. Daarom, zeggen sommigen, deden zijne vijanden moeite hem naar Middelburg beroepen te krijgen; maar volgens Anna Maria van Schuurman had haar broeder, te Genève bij dezen ‘man Gods’ inwonend, haar zóóveel van zijne godzaligheid verhaald, dat zij er ten sterkste bij hem op aandrong het op hem uitgebrachte beroep bij de waalsche Gemeente in genoemde stad aan te nemen. Hij deed het, nam de reis over Utrecht, waar hij door de piëtistische kringen in die stad op het hartelijkst werd ontvangen, en ving daarna zijn werk te Middelburg aan. Daar heeft hij door zijne groote predikgaven, door zijn strenge zedentucht, door vermaning en bestraffing van zondaren, door zijne huisoefeningen, door zijne mystiek en zijn ascetisme eene geestelijke opleving gewekt, meteen echter door de reeds genoemde karakterfouten velen tegen zich verbitterd. Toen hij bovendien bezwaar maakte de ‘Confession’ en de ‘Discipline’ te teekenen en het bleek, dat zijn kerkbegrip gevaar voor scheu- ring bood, werd deze ‘homme opiniâtre et insolent’, na een langdurig kerkelijk proces, 27 April 1669, uit zijn ambt ontzet. Hij vestigde zich toen met de zijnen te Veere, waar, door den bloei zijner gemeente, door de overkomst van vele aanzienlijke Middelburgers stad en burger groot gewin hadden. Dit wekte de jaloezie der hoofdstad en een oogenblik dreigde er zelfs burgerkrijg. Het eenig middel ter verzoening paste de Labadie zelf toe: hij verliet de stad en zocht herberg in de ‘Eleutheropolis’: in Augustus 1669 kwam hij te Amsterdam aan.
Hier genoot hij de bescherming o.a. van Koenraad van Beuningen, toen in zijn volle kracht, en ook hier vonden velen, weinig bevredigd door het in de publieke Kerk heerschend dogmatisme, in de huisgemeente het begeerde zielevoedsel, al is hun getal door de slordige lezing van eene plaats in de Eukleria 152 (holl. uitg. 252) schromelijk overdreven. Ook in den Haag, Dordrecht en elders brachten de Labadie's apostelen, o.a. Menuret, enkelen toe tot de kerk der wedergeborenen, doch ‘de meesten dienden liever hunne afgoden dan Jezus’. Lang duurde ook nu de rust niet. De magistraat (ook thans, gelijk zoo vaak, door de predikanten, o.a. door Ds. Schaeck aangezet) verloochende haar vrijheidsbeginsel en deed 17 April 1670 aan de Labadie eene bekendmaking overhandigen, ‘twelck bij hem wierd opgenomen als een uytsetting’.
Elisabeth van de Paltz, de oudste dochter des Winterkonings, sinds 1667 abdis van het vorstelijk, vrijwereldlijk, keizerlijk rijksstift Herford in Westfalen, leerlinge van Cartesius maar meteen door mystieke stroomingen sterk beïnvloed, bood den zwervelingen huisvesting en schut: zij gingen, misschien 50 in getal, en vonden te Sonderen op het gebied der abdij, vriendelijk onthaal, schoon de bevolking zich uiterst vijandig toonde. Maar ‘deze modderige wateren der vijandschap heeft de hemel heilzaam gemaakt omdatse de gront onzer kerk als hebben bemest’. Inderdaad vertoont zich te Herford het Labadisme in zijne volle ontplooiing. De breuk met de wereld en elke Kerk werd volkomen; het in kleinen kring gevoed mysticisme werd de ‘volle, innerlijke gemeenschap met Christus’, een opgaan in de bevindingen der uitverkorenen; de gemeenschap van goederen werd ingevoerd; het huwelijk, buiten de wet om, werd eene verbintenis slechts voor de uitverkorenen, waarvan doel was de uitbreiding des godsrijks. Extatische verschijnselen, als lijf en ziel ‘tressaillent d'aise’, bleven niet uit, al kwam het niet tot uitspattingen als bij
andere mystici menigmaal. Twee jaren had de Labadie met de zijnen in Herford gewoond: toen werd ook hier de tegenstand te machtig; in Juni 1672 verliet hij, terwijl Elisabeth te Berlijn bij den keurvorst het bevel tot uitzetting trachtte opgeheven te krijgen, de plek der rust en vestigde zich te Altona, toen nog niet aan Hamburg aangebouwd, onder deensch gezag. De kleine gemeente leefde haar teruggetrokken leven van bespiegelende, ontledende vroomheid, doch werd uit hare rust opgeschrikt door den dood van haren leidsman. In zijn testament gaf hij verlof, dat zijn lichaam zou worden geopend ten dienste der medische wetenschap. Er was geene gemeente in Hamburg of Altona, die het lijk des ketters op haar kerkhof wilde begraven zien. Zelfs de tusschenkomst van koning Christiaan V vermocht tegen hare halsstarrigheid niets. ‘Also haben seine Creaturen ihn Nachts in aller Stille hinter ihren Wohnungen im Felde eingegraben’.
De Labadie was een geleerd theoloog, welsprekend homileet, nauwgezet pastor. Zijne mystiek kent de graden van ‘attouchement divin’ ‘illumination’ - ‘elevation’ - ‘union divine’ - ‘sommeil divin’. Op dit hoogtepunt ‘Dieu attire l'âme à soi et la fait comme dormir sur son sein, entre ses bras et coule en elle un si doux plaisir, que on disoit que .... toutes ses facultez spirituelles et qui plus est meme corporelles dorment’. Zeker heeft hij velen, die het kerkelijk dogmatisme verafschuwden, door deze mystiek gevoed. Zijne opvatting der kerk als de gemeenschap der heiligen, te waardeeren als protest tegen kerkbederf, leidde tot separatisme; zijne afzondering van de wereld tot miskenning van het ‘Gij zijt het zout der aarde’. In de groote dingen vol overtuiging en toewijding, was hij in den omgang lastig, sprak gaarne zijn eigen lof, was eigenzinnig en onbuigzaam en voor zijnen toorn beefde men.
Door enkelen vergood en hoog verheven, is hij door zijne vijanden vuig gelasterd; van invloed op een kleinen kring, heeft hij geen blijvend werk verricht, dan dat hij voor zijn deel aan den groei van het geestelijk leven in 't algemeen heeft medegewerkt. Tot zijne naaste volgelingen behoorden Anna Maria van Schuurman, de freules Anna, Maria en Lucia van Aerssen van Sommelsdijk, de amsterdamsche koopman Bardowitz, Hendrik van Deventer, de beroemde gynaekoloog, Adriaan de Herder, predikant te Bleiswijk, de reeds genoemde Koenraad van Beuningen, Laurens Antein, de drukker der huisgemeente, Pierre Yvon en Pierre Dulignon, de beide predikanten, die de Labadie's werk voortzetten. Een aantal Labadisten uit de periode van Wiewerd worden nog genoemd in de hieronder vermelde ‘Fidelle narré’ van Pierre Yvon, zoo zeldzaam, dat het zelfs aan Heppe, 353 noot, onbekend bleef. De Bibl. Thysiana te Leiden bezit een exemplaar. Thans ook bij Goeters 149 (zie onder).
Zijn voornaamste werken zijn: Abrégé du véritable christianisme ou recueil de
maximes chrétiennes2 (Amst. 1670) vertaald als Kortbegrip van 'trechte en ware
christendom2 (ibid. 1685); Le discernementd'une veritable église selon l'Ecriture sainte etc. (Amst. 1668); Points fondamentaux de la vie vraiment chrestienne (Amst. 1670); Manuel de piété etc. (Middelb. 1668); La réformation de l'eglise par le pastorat etc. (Middelb. 1668); Déclaration chrétienne (La Haye 1669); en Nouvelle conviction (z.p. 1669); LehérautdugrandroyJésus etc. (Amst. 1667).
Zijn door G. de Lairesse geteekend portret, dat zich bevindt in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam, is door A. Zylvelt gegraveerd.
Zie: Pierre Yvon, Fidele narré des états et des dernières paroles et dispositions de diverses personnes (Amst. 1681), vertaald als Getrouw verhaal (ibid. 1681); La voye au ciel ou traité de la prière (Amst. 1683); L'homme pénitent (Amst. 1683); P. Dulignon, Catechismus der Labadisten (Amst. 1683); Anna Maria van Schuurman, Eukleria etc. (1673); J. Koelman, Historisch verhaal nopens der Labadisten scheuringhe (Amst. 1683); DerLabadisten dwalingen (1684); Récit véritable de ce qui s'est passé au synode des égl. wall. 1669 (Pamfl. Knuttel no. 9787); de Chaufepié, Nouveau Dict. als vervolg op Bayle, III, 1753 s.v. Labadie; H. Heppe, Gesch. des Piëtismus undderMystikin derref Kirche (Leiden 1879) 240-374; W.
Goeters, Die Vorbereitung des Pietismus i.d. ref. Kirche der Niederl., (Leipzig 1911); H. van Berkum, De Labadie en de Labadisten (Sneek 1851, verouderd en novellistisch); Levensberigten van enige voorname mannen ... enz. (1778) V, 194-209 (partijdig en onjuist); Archiefvoornederl. Kerkgesch. VI (1897) 161-173; Gron. Volksalmanak 1905, 24; Aitzema, Saken van Staat enz. XIII, 343 vlg.; Bontemantel, Reg. vanAmsterdam ('s Gravenh. 1897) I, 141; Scheltema, Aemstels oudheidV, 209-226; Voetius, Polit.
Eccl. III, 566; Mitth. derVer. f. Hamb. Gesch. XXIII (1903) 207. Een volledige wetenschappelijke biografie van de Labadie missen wij nog.
Goeters eindigt met het verblijf te Amsterdam. Knappert